In de aanloop naar het WK Voetbal staat Zuid-Afrika weer volop in de belangstelling. Een welkome ontwikkeling want de aandacht voor het Afrikaanse land was in de afgelopen jaren tot een nulpunt gedaald, voor het eerst in de lange en bijzondere relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika. Daar heeft de Apartheid en het Nederlandse schuldgevoel daarover grotendeels aan bijgedragen. De architect van de Apartheid, Hendrik Verwoerd, kwam immers uit Deventer en de Afrikaanse taal is immers een bastaard van het Nederlands.
Toch is het eigenlijk vreemd dat wij Nederlanders in al die jaren zo’n dedain hebben tentoongespreid tegenover de blanke Zuidafrikanen. Natuurlijk was de Apartheid verwerpelijk, maar Nederland zelf was nu ook niet het toonbeeld van tolerantie tegenover onze mede-Koninkrijksgenoten overzee totdat deze landen en gebieden onafhankelijk althans min of meer zelfstandig werden.
Indonesie werd immers nog in 1949 hard bevochten door de Nederlandse soldaten, en zelfs daarna bleven wij krampachtig vasthouden aan Westelijk Nieuw-Guinea totdat onder Amerikaanse druk ook dit gebied in 1960 werd afgestaan. Het Zuidafrikaanse segregatiesysteem, dat in 1948 tot stand was gekomen, verschilde niet veel van de Nederlandse opvattingen in die tijd over Indonesie en de bevolking van de overige gebiedsdelen overzee.
De Nederlandse houding ten opzichte van de gekleurde inwoners van het Koninkrijk kenmerkte zich op zijn best door een goedhartig paternalisme. Nog in 1939, vlak voor de Tweede Wereldoorlog moest de Nederlandse regering zich bijvoorbeeld buigen over de invoering van de Wet op de Arbeidsovereenkomst, die in Nederland al in 1907 was ingevoerd. In Nederlands-Indie werd deze wet, die een belangrijke sociale verbetering voor de arbeider inhield, pas in 1927 ingevoerd en dan alleen voor de Europeanen die zich daar bevonden. De inlandse bevolking moest zichzelf maar redden.
Invoering van de Wet op de Arbeidsovereenkomst in de West werd door de regering nog op 7 oktober 1939 onwenselijk geacht. De Tweede Wereldoorlog was al begonnen de maand daarvoor, namelijk op 1 september 1939. Nederland had zich direct neutraal verklaard in de hoop net als tijdens de vorige wereldoorlog gespaard te blijven van economische schade. Terwijl Duitse troepenbewegingen al in de richting van de Rijnvallei vlak bij de Nederlandse grens werden gesignaleerd, oordeelde de Nederlandse regering in al haar kalme wijsheid dat de invoering van de Wet op de Arbeidsovereenkomst op Curacao niet wenselijk was, vanwege de aard van de ”Curacaosche neger”:
“(…) Een wet op het arbeidscontract moge een mooi en sociaal toe te juichen gebaar blijven; zolang de omstandigheden op Curacao niet veranderen, zal het bij een gebaar blijven. Het zal zelfs een gebaar zijn, dat in vrij sterke mate het gebrek aan plichtsgevoel in de hand zal werken. Want de arbeider, gedreven, op Curacao althans, door een dikwijls opvallend merkwaardig onlogische redenering, zal zich thans ‘beschermd’ wanen door een wetgeving en daarin des te meer aanleiding vinden om zijn plicht te verzaken, hetgeen hij betrekkelijk straffeloos kan doen daar andere werkgevers hem weer met genoegen aan het werk zetten, terwijl anderzijds een korte of lange rustperiode ook niet onwelkom is. Deze vakantie kan hij nemen, in de eerste plaats door de losse grondslagen, waarop hier het gezin berust, de krotachtige woning, waarmede hij zich tevreden stelt en de handvol foenchi, die hem tot voedsel strekt.” (citaat ontleend aan Recht Doen, geschriften van Mr. W.F. de Gaay Fortman, 1972)
De Memorie van Toelichting vermeldt vervolgens dat de Nederlandse regeling voor Curacao te ingewikkeld was omdat het rechtsgevoel van de Curacaosche neger nog niet voldoende was ontwikkeld: ”Althans voor zoveel betreft de huisbedienden, die over het algemeen nog geen blijk geven te begrijpen, dat tegenover rechten ook verplichtingen staan. ”
Het is niet zo vreemd dat mensen die in 1939 de tijd nog niet rijp achtten voor volledige emancipatie van de ”Curacaose neger” en zonder schroom dergelijke opvattingen openlijk in officiele stukken verkondigden, segregatie voorstonden.
Apartheid was dus geen zuiver Zuidafrikaans verschijnsel, maar eerder een gewoonte in de gebieden waar de Europeaan zich overzee vestigde. De blanke Boeren in Zuid-Afrika konden echter niet de meerderheid vormen in Afrika, in tegenstelling tot de Amerikanen en de Engelsen in Australie die erin slaagden de lokale bevolking volledig te verdringen en in kampen op te sluiten. Het feit dat de Apartheid zo sterk – en terecht – in de jaren ’60 en ’70 is bekritiseerd heeft vooral te maken met de voortschrijdende tijdgeest en gewijzigde opvattingen in de internationale politiek van na de Tweede Wereldoorlog. Het Handvest van de Verenigde Naties is in hetzelfde jaar 1948 tot stand gekomen. Zuid-Afrika plaatste zich daarmee in bewuste oppositie tegenover het VN Handvest.
Het duurde echter nog meer dan 15 jaar na het VN Handvest voordat overal ter wereld de geesten rijp waren voor verandering. Waar blank en zwart naast elkaar leefden, ging deze verandering niet zonder slag of stoot. De segregatie in het Zuiden van de Verenigde Staten kwam bijvoorbeeld pas moeizaam en met geweld in de jaren ’60 tot een einde door grote druk van buitenaf, en leidde er zelfs toe dat Martin Luther King in 1968 werd vermoord. Op 30 mei 1969 brak op Curacao een ware volksopstand los na mislukte CAO-onderhandelingen bij Shell om betere arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. Deze opstand ging aldaar de geschiedenis in als de ”Trinta di Mei’ en er werd wel degelijk met scherp geschoten door de Nederlandse mariniers. De beroemde bezetting van het Maagdenhuis in eigen land door studenten was er kinderspel bij. Hier was heus een onderdrukt volk in opstand tegen de heersende elite, en dat in ons eigen ‘nette’ Koninkrijk! Nederland zorgde na deze opstand schoorvoetend voor een ”Antillianisering” van het lokale bestuur. En pas jaren na 1969 maakte de bestuurlijke elite op het eiland, die tot dan toe had bestaan uit enkel blanke en sefardisch-joodse families, langzamerhand enigszins plaats voor toetreding van de gekleurde eilandbewoners. Overigens heeft die trage machtswisseling - het moet worden gezegd – weinig verbetering gebracht voor de gewone Curacaoenaar.
Zuid-Afrika heeft het Apartheidssysteem zo lang kunnen volhouden omdat Zuid-Afrika, net als bijvoorbeeld Irak, een belangrijke bondgenoot was van de Verenigde Staten – en dus ook indirect Nederland – tegen de groeiende invloed van het communisme in Afrika (Angola, Mozambique). Che Guevara en kompanen trachtten de Cubaanse heilstaat ook in andere tropische gebieden te verspreiden maar hielden te weinig rekening met de complexe Afrikaanse situatie en de stammentwisten. Pas na de val van het communisme werd het Apartheidsysteem internationaal gezien onhoudbaar omdat ook de internationale bondgenoten van Zuid-Afrika het land nu echt niet meer konden blijven steunen. Apartheid was vanaf de jaren ’60 simpelweg niet meer in overeenstemming met de tijdsgeest, maar geenszins een uitzondering tot aan de late jaren ’60. Op Aruba, en naar ik aanneem op Curacao en Bonaire eveneens, kregen schoolkinderen nog tot ver in de jaren ’50 letterlijk een tik op de vingers als zij hun eigen taal -het Papiamento, ofwel ”Negerspaans” – onderling spraken op het schoolplein.
Nederland, althans het gedeelte van ons Koninkrijk in Europa, bleef tot voor kort verschoond van problemen als raciale segregatie en ethnische spanningen. Langs het tuinpad van onze vaders stonden nog de hoge bomen en we gaven vooral aan de eettafel af op mensen van buiten de eigen vertrouwde zuil. Maar dat is veranderd nu 10 procent van de bevolking niet-westers van afkomst is. In plaats van ons af te wenden van Zuid-Afrika zouden we – van links tot rechts – ook eens kunnen kijken hoe het in dat verre land toch zover heeft kunnen komen, en allicht zouden we daarvan kunnen leren. Zonder het aloude opgeheven vingertje van links, en zonder de potsierlijke kopvoddentaks van de PVV. Realisme en zelfkennis zijn geboden want de immigranten gaan niet meer weg en hebben weinig boodschap aan de oude postkoloniale trauma’s van hun nieuwe land.
Wellicht ligt daar wel de aantrekkingskracht van iemand als president Obama. Weliswaar gekleurd, maar niet belast door een slavernijverleden. Zo kan hij zich zonder schuldgevoel of juist slachtofferschap over de slavernij of kolonialisme in alle kringen begeven. En het verwondert dan ook niet dat juist Obama zich zeer kritisch heeft uitgelaten over de manier waarop de Afrikaanse regeringsleiders in de afgelopen decennia hun eigen landen als persoonlijke wingewesten hebben beschouwd- een manier die veel doet denken aan de oude koloniale tijd- en de Afrikanen aangespoord om zelf ook eens verantwoordelijkheid te nemen. Een kritisch maar hoopvol geluid, want verandering begint bij verantwoordelijkheid nemen.
De praktijk van de Chinezen in Afrika dreigt echter de goede bedoelingen van Obama teniet te doen. Zo kopen Chinese bedrijven lokale productiebedrijven op om deze vervolgens op te doeken. Vervolgens wordt de Afrikaanse markt overspoeld met inferieure Chinese producten. Een mix van kolonialisme in zijn ruwste vorm en moderne economisch roofbouw. Op deze wijze worden Afrikanen eens te meer afhankelijk gemaakt van anderen en wordt het de Afrikanen onmogelijk gemaakt de voor hun eigen ontwikkeling broodnodige verantwoordelijkheid ook echt te nemen.
Recent Comments