Archive | Actualiteiten RSS feed for this section

De Vlaamse voorloper van Columbus

800px-Azores_old_map

Kaart: de Azoren of ”Vlaamse eilanden”

In het kader van de reeks over de ontdekkingsgeschiedenis van Latijns-Amerika ditmaal een link, niet vanwege gebrek aan inspiratie, maar omdat het zo’n goede link is. In 1487 – nog in de Bourgondische tijd- ondernam de Vlaamse immigrant Ferdinand van Olmen vanuit de Azoren, die lange tijd als de ”Ilhas Flamengas’ bekend stonden, een ontdekkingsreis naar het westen in de hoop de Aziatische vorstendommen daarmee te kunnen bereiken. Deze Van Olmen, in het portugees ”Fernando Dulmao” genoemd was overigens niet de enige die dit probeerde. Columbus stond kortom niet alleen. de Spaans-Britse historicus Felipe Fernandez-Armeso beschreef dit in zijn boek ‘Before Columbus‘ op boeiende wijze.

Vlamingen speelden een grote rol in de Iberische koninkrijken en de ontdekkingsreizen. De beroemdste Spaanse dans heet nog altijd de ”Flamenco” vanwege alle Zuid-Nederlandse edellieden die in Madrid verkeerden. Ook leverden Vlamingen (of eigenlijk historisch correcter: Zuidelijke Nederlanders) een grote bijdrage aan de vroege ontwikkeling van de Nederlandse cartografie en zeevaart. Een onderbelicht onderwerp dat meer onderzoek verdient!

Naar het exacte verloop van de reis van Van Olmen verliep kunnen we slechts gissen. U ziet, oorspronkelijk wilde ik slechts een link aanwijzen, en nu maak ik er toch bijna weer een hele blogpost van. Nu eindelijk dan de zeer interessante link:

http://flemishamerican.blogspot.com/2009/11/een-vlaamse-voorloper-van-columbus.html

De Stille of Spaanse Oceaan (het onbekende Latijns-Amerika deel II)

 galjoen

Na in het eerste deel van deze serie de bijzondere visie van nazi-jager Simon Wiesenthal op Columbus te hebben besproken, ditmaal aandacht voor een ander vrij onbekend deel van de geschiedenis van de Amerika’s en tegelijkertijd een geschiedenis van de Stille Oceaan. En dat is de curieuze geschiedenis van de levendige handel tussen Spaans-Amerika en China vanaf ongeveer 1570 tot en met 1815. Uit deze levendige handel blijkt dat het gangbare beeld van Spanje als een zeer legalistische maar uiteindelijk passieve en enigszins achterlijke kolonisator niet geheel klopt. Onze gangbare beeld van Spanje vanaf de 17e eeuw is voornamelijk dat van een land in verval dat niet investeerde in zijn overzeese gebieden.

Steeds meer wordt – ook onder echte historici- dit gangbare beeld betwijfeld: of Spanje echt zo achterlijk was in de 17e en 18e eeuw, moeten we natuurlijk afzetten tegen andere Europese landen in diezelfde tijd (*). Het kan zijn dat ons beeld van het land vooral gekleurd is door Noordamerikaanse en Europese denkbeelden over Spanje die in de loop van de 19e eeuw zijn onstaan. Vanaf ongeveer 1800 is Spanje inderdaad onmiskenbaar sterk achterop geraakt ten opzichte van Frankrijk, Engeland en anderen door verschillende factoren die al in de periode daarvoor in de kiem of vroege groei aanwezig waren, zoals het uitblijven van innovatie en een starre bestuurscultuur. Toch kan bijvoorbeeld het feit dat de Latijns-Amerikaanse landen al in het begin van de 19e eeuw onafhankelijk werden niet enkel meer verklaard worden uit de zogenaamde achterlijkheid of zwakheid van het moederland. De opstand van Bolivar leidde tot een echt bloedige oorlog waarbij de Amerikaanse revolutie in de Verenigde Staten in het niet valt.

Juist in Spaans-Amerika waren de tegenstellingen tussen de in Latijns-Amerika geboren blanke kolonisten, de criollos en de zuiver Spaanse bestuurders, de gallegos, sterk. Sterker dan de tegenstellingen tussen de Noordamerikanen en de Britten, die zich tot nog altijd sterk verwant voelden. Langs de Caribische kusten vooral was een sterke nationalistische elite ontstaan die meer rechten opeiste ten opzichte van het moederland. Een beweging die al snel werd overgenomen door gelijkgezinden in Mexico en Peru. Meer hierover in een volgend deel.  

Terugkerend naar het gangbare beeld van de Spaanse kolonisatie, moet ook een herijking plaatsvinden van de eenzijdige rol van leverancier naar het Spaanse moederland, de gebruikelijke passieve rol die Latijns-Amerika steevast wordt toegedicht binnen het Spaanse koloniale bouwwerk. Weliswaar verdwenen vele rijkdommen naar Madrid en Sevilla, toch moet ook worden erkend dat Latijns-Amerika ook een geheel eigen cultuur onstond, zelfs al in de 17e eeuw. 

Een goed voorbeeld van een geheel eigen dynamiek van Spaans-Amerika is het zogeheten ”Manila-galjoen” (“Nao de China” of “Nao de Acapulco”). Dit speciaal voor de transpacifische oversteek gebouwde scheepstype werd ingezet voor het vervoer van porselein, zijde, ivoor, specerijen en vele andere exotische goederen van China naar Mexico en verder in ruil voor zilver dat werd gewonnen in de mijnen van Potosi en elders in het huidige Peru en Chili. Naar schatting ging 1/3 van het in Spaans-Amerika gewonnen zilver naar het Verre Oosten. Op hun terugweg naar brachten de Manila-galjoenen Chinese zijde en andere Aziatische luxegoederen met zich mee naar Acapulco aan de Mexicaanse westkust. Veel van deze goederen vonden hun weg naar Europa, maar evenzeer naar andere gebieden in Spaans-Amerika.  
De Filippijnen waren door de Spanjaarden veroverd vanuit Mexico. Miguel Lopez de Legasci bouwde Manila in 1571 op het eiland Luzon, 21 jaar na de stichting van Acapulco. Er onstond ook daar, evenals in Spaans-Amerika een verspaanste elite, die tegelijk welhaast meer Mexicaans van karakter was dan zuiver Spaans. Manila groeide uit tot een belangrijk vlootstation op de lange verbindingsweg naar Spaans-Amerika.

De Filippijnen stonden direct onder bestuur van Nieuw Spanje (Mexico). De handel kwam in Portugese en Chinese handen, wat ook tot allerlei Spaans-Portugese verwikkelingen leidde, met uitzondering van de periode 1580-1640 toen Spanje en Portugal verenigd waren. De Nederlanders, die met de Spanjaarden in de 17e eeuw het eiland Formosa (Taiwan) deelden, hadden uiteraard ook interesse voor deze handel. Toch liepen de Nederlanders en de Spanjaarden elkaar niet echt in de weg. De Spanjaarden voeren immers naar Acapulco, in het oosten en hadden de gehele Grote Oceaan -althans nominaal- voor zich, terwijl de Nederlanders via de Kaap voeren.

Gedurende bijna drie eeuwen voeren met grote regelmaat de Spaanse galjoenen tussen Mexico en China, een afstand 3 a 4 keer groter dan die tussen Spanje en Zuid-Amerika. Het is overigens opvallend dat de Manila-galjoenen wel bijna rakelings langs bijvoorbeeld Hawaii voeren maar hier verder weinig interesse voor hadden. Enkele eilanden in de Stille Oceaan kregen Spaanse namen, zoals de Marquesas, Gualdacanal of Guam. Dat kleine eilandje fungeerde als enige tussenstop tussen de Filipijnen en Acapulco, vergelijkbaar met de functie die de Canarische eilanden of de Azoren in de Atlantische Oceaan hadden. De Marquesas-eilandengroep kreeg bijvoorbeeld hun naam van de Spaanse ontdekkingsreiziger Alvaro de Mendana de Neira die deze eilanden in 1595 al aandeed. Typerend genoeg voer hij vanaf Zuid-Amerika en noemde hij de eilanden naar de onderkoning van Peru, de markies (marques) van Canete.

De Spanjaarden hadden buiten de Filipijnen weinig interesse in de Pacifische eilanden tussen Manila en Acapulco. Wellicht had het Spaanse imperium zijn spankracht wel bereikt, of was de transpacifische handel zo lucratief dat zij verder weinig animo hadden voor verdere uitbreiding van hun rijk in de Grote ”Spaanse” Oceaan. Ook kan het zijn dat de Spanjaarden weinig interesse hadden voor kleine eilanden, zoals zij ook de kleine Antillen lieten liggen als ”islas inutiles”. Een andere verklaring zou kunnen zijn, dat de Manila-galjoenen van sterk Cubaans hardhout waren gemaakt en dus niet gerepareerd hoefden te worden onderweg.  

Aan de lucratieve handel tussen China en Acapulco kwam in 1815 een einde toen Mexico zich onafhankelijk verklaarde van Spanje. Paradoxaal genoeg betekende de onafhankelijkheid van Mexico en de rest van Spaans-Amerika juist het begin van een steeds grotere bemoeienis van talloze andere Europese landen zoals Engeland, Frankrijk en na 1871 ook Duitsland. En de Verenigde Staten volgden ook al snel.

In zekere zin is de huidige opleving van de handel tussen China en Latijns-Amerika historisch gezien helemaal niet zo vreemd. De Spanjaarden hebben eeuwenlang de Grote Oceaan als hun zee beschouwd. Een positie die nu wordt bekleed door de Verenigde Staten en welke positie zeker niet een natuurrecht van de Amerikanen is.

Tot slot is er tot nu toe, ondanks de profetie van de ‘Pacific Rim’ als powerhouse van de toekomst, weinig aandacht geweest voor het feit dat het niet de Chinezen, Japanners, Engelsen, Fransen of Amerikanen zijn geweest die de Stille Oceaan als eerste hebben gecommercialiseerd. Dat waren die oude vervelende, starre en legalistische Spanjaarden!  Ook is het tijd voor meer aandacht naar de inter-Amerikaanse handel in het Spaans-koloniale tijdperk. Zo ontstond er al in de 16e eeuw een levendige handel langs de westkust van het Amerikaanse continent tussen Acapulco en Lima. Die geheel eigen dynamiek heeft wellicht ook bijgedragen tot een grotere zelfstandigheid van de handelselites in Spaans-Amerika dan meestal wordt erkend. Feit is dat Spaans-Amerika al rond 1830 onafhankelijk was van Spanje, terwijl het tijdperk van het Europese 19e eeuwse imperialisme toen pas net was begonnen met de Franse verovering van Algiers.

Dat overigens tot op heden de Filipinos in de Verenigde Staten vaak tot de ”Hispanics” worden gerekend is niet alleen goed verdedigbaar op grond van de vaak Spaanse namen van Filipinos of het katholieke geloof,  maar ook op historische gronden, stammend uit de tijd dat de Stille Oceaan vooral een Spaanse aangelegenheid was.

 

(*) de ‘Leyenda Negra’, ofwel de Zwarte Legende schilderde de Spaanse cultuur af als inherent barbaars, wreed en als een vreemd element binnen Europa; een overgangsgebied tussen de Europese beschaving en de barbaarse wereld van de Arabieren en Afrikanen. Deze legende heeft ook zijn weerslag gehad op de beoordeling van het Spaanse kolonialisme.

Bronnen o.a.:

The Manila Galleon Trade (1565–1815) | Thematic Essay | Heilbrunn Timeline of Art History | The Metropolitan Museum of Art

Times Atlas of World History

Winkler Prins Encyclopedie

Felipe  Fernandes-Armesto, the Americas, the History of a Hemisphere, p. 10

The Oxford History of Mexico

 Trafalgar and the Spanish Navy, The Spanish Experienc of Sea Power, John D. Harbron

 

 

Wat deden de Schotten in Panama?

HOE EEN MISLUKT AVONTUUR LEIDDE TOT EEN GESLAAGDE BAIL-OUT (1707) 

 darien

Afb:  de landengte van Darien, Panama 

In de koloniale geschiedenis van de Amerika’s wordt eigenlijk altijd de Schotse kolonisatie als onderdeel gezien van het Britse overzeese imperium. Toch hebben de Schotten altijd een eigen-aardige belangstelling gehad voor de nieuwe wereld. Niet alleen Nova Scotia was een Schotse kolonie, beruchter is de poging van Schotland om een eigen kolonie aan het ‘Spaanse vasteland’ te vestigen, namelijk aan de golf van Darien in het huidige Panama.

Deze kolonisatiepoging door de Schotse African and Indian Company van 1695 is berucht geworden door het gebrek aan organisatie. Alles ging mis wat er mis kon gaan. De Schotten kwamen massaal om door tropische ziekten als malaria, en hadden te kampen met Spaanse en inheemse vijandigheden. Een belangrijker reden voor het mislukken van dit plan was echter het gebrek aan steun van de Schotse Koning William II (de Engelse Koning-Stadhouder Willem III), die geen direct conflict wilde aangaan met de Spaanse Kroon op het vasteland van Amerika.

De Schotse kolonie, gedoopt ‘New Caledonia’, werd al binnen vijf jaar, in 1700, verlaten en de enorme investeringen in het project waren teloor gegaan. De Schotse staatskas – het land was formeel nog steeds een souverein land- was geruineerd na het mislukte project waarin veel Schotse edellieden zwaar in hadden geinvesteerd. Het financiele fiasco van New Caledonia was een belangrijke oorzaak van het geringe verzet van de failliete Schotse adel tegen het opgaan van het land in het Verenigd Koninkrijk in 1707  via de Act of Union. Artikel XV van de Act of Union regelde de overname van de schulden van de Schotse African and Indian Company; er was – om maar een moderne term te gebruiken – sprake van een echte ’bail-out’: 

”…it is agreed, That, in the first place, out of the foresaid Sum, what Consideration shall be found necessary to be had for any Losses which private Persons may sustain, by reducing the Coin of Scotland, to the Standard and Value of the Coin of England, may be made good. In the next place, that the capital Stock, or Fund of the African and Indian Company of Scotland, advanced together with the Interest for the said capital Stock, after the Rate of 5 per Cent. per Annum, from the respective Times of the Payment thereof, shall be paid; upon Payment of which capital Stock and Interest, it is agreed, The said Company be dissolved and cease; and also, that, from the Time of passing the Act of Parliament in England, for raising the said Sum of three hundred ninety-eight Thousand, eighty-five Pounds ten Shillings, the said Company shall neither trade, nor grant Licence to trade, providing, That if the said Stock and Interest shall not be paid in twelve Months after the Commencement of the Union, that then the said Company may from thence forward trade, or give Licence to trade, until the said whole capital Stock and Interest shall be paid. ”

Overigens ging het Schotland na de ‘bail-out’ in het geheel niet slecht, integendeel. Glasgow werd in de 18e eeuw een machtig industrieel en maritiem centrum met sterke banden overzee; de Schotse industriele revolutie zorgde voor nieuw elan, en bracht een gehele nieuwe school aan economische theoretici voort waaronder de beroemde (en vaak verkeerd geinterpreteerde) Adam Smith. De Schotten speelden vaanf de 18e eeuw een belangrijke rol in het Britse leger, van India tot Zuid-Afrika en het beroemde ’8th army’ in Noord-Afrika tijdens de Tweede Wereldoorlog. De vereniging van Schotland en Engeland was in veel opzichten een win-win situatie. Zo leidde een bail-out uiteindelijk tot het grootste imperium dat de wereld ooit heeft gekend. De prijs was de Schotse onafhankelijkheid. Pas in 1999 kwam na bijna 200 jaar het Schotse Parlement weer bijeen.

 

Zie o.a. http://www.guardian.co.uk/uk/2007/sep/11/britishidentity.past

A(mster)damus Exul

na

Afb: Manhattan in de 17e eeuw.  

De zeventiende eeuw was de Gouden Eeuw van Nederland, in cultureel opzicht maar ook vanwege de vergaande invloed die de Republiek heeft gespeeld in de ontwikkeling van het internationale recht en op het gebied van het staatsrecht. Vooral op de Britse eilanden heeft de Republiek een grote invloed gehad in deze periode. En via de Britse eilanden zijn bepaalde elementen die hun oorsprong vinden in Nederland terecht gekomen in Noord-Amerika. Helaas is die Nederlandse bijdrage nog maar weinig bekend, zelfs in eigen land.

Hugo de Groot, de man van de boekenkist, combineerde zowel genie op het gebied van het internationale recht (de mare liberum en de iure belli ac pacis) als een groot literair talent. In ware humanistische traditie was hij een oumo universale: theoloog, filoloog, classicus, jurist, filosoof. Weinig bekend is echter dat hij als achttienjarige al een gedicht schreef over de verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs, genaamd Adamus Exul, een werk dat vijftig jaar later John Milton inspireerde tot het schrijven van zijn wereldberoemde gedicht Paradise Lost. Dit laatste werk is al eeuwen een klassieker in zowel Engeland als de Verenigde Staten.

Hugo de Groot (of gelatiniseerd tot Grotius) bezocht de Britse eilanden in 1613 om de Nederlandse politiek ten aanzien van de visserij in de Noordzee en de handel in Azie te rechtvaardigen. Met weinig succes overigens. De Britse Koning James I had weinig oor voor de juridische spitsvondigheden van Grotius. Wel had James al eerder een grote belangstelling voor de leerstellingen van de Nederlandse theoloog Arminius opgevat Ook Grotius zelf was overigens een aanhanger van Arminius. De Arminianen wezen de doctrine van predestinatie af. James bevorderde de Arminiaanse leer zodanig, dat de strictere protestanten zich al gauw bedreigd voelden in Engeland. Velen onder hen emigreerden naar de Verenigde Staten waar zij de kolonie Virginia stichtten vanuit de eerste Britse nederzetting Jamestown.

Op filosofisch gebied was de Britse zeventiende eeuw een vruchtbare periode. Tegen de achtergrond van de verschrikkingen van de Engelse Burgeroorlog en het doden van de Koning Karel X schreef Thomas Hobbes het beroemde werk Leviathan. Ditboek ademde vooral een negatief beeld van de mens (de mens is slecht, de koning goed).

De beroemde filosoof en rechtstheoreticus John Locke, overigens net als Hugo de Groot een theoloog, was jonger dan Hobbes. Zijn eerste werk was duidelijk door Hobbes beinvloed een schilderde een negatief mensbeeld. In zijn later werk deed hij daarvan afstand en zijn Second Treatise on Government kenmerkte zich vooral door een grote nadruk op vrijheid. Locke maakte zijn ommekeer in het denken nadat hij noodgedwongen door de omstandigheden voor twee jaar naar Nederland was uitgeweken. Hij correspondeerde veel vanuit Amsterdam, onder andere met de Amsterdamse remonstrantse theoloog Philip van Limborch (die zelf ook werken van Arminius deed uitgeven).

Locke leverde in zijn werk een belangrijke bijdrage aan de latere theoretische fundering en verdere ontwikkeling van het Britse parlementaire systeem, en hij was tevens een voorstander van het aantreden van de Nederlandse Koning-Stadhouder Willem III als Brits monarch in 1688. De Engelsen wilden nog liever een protestantse vervelende Hollander op de troon dan een katholiek van eigen bodem. Deze zogeheten ‘Glorious Revolution’  -die het model leverde voor de moderne democratie – was in feite een Nederlandse ‘verovering’, die net zo’n beslissende invloed heeft gehad op Engeland als eeuwen daarvoor Willem de Veroveraar in 1066.

Op Amerikaanse bodem was er ook sprake van Nederlandse invloed. Veel Britse protestanten die het in het Engeland van James I, de Cromwelliaanse periode en onder de katholieke James II niet uithielden, weken eerst uit naar Nederland voordat zij de oversteek maakten, zoals de beroemde Pilgrim Fathers die een tijd in Leiden verbleven.

De Nederlandse aanwezigheid in Noord-Amerika was de Britten een zodanige doorn in het oog, dat de kolonies van Nieuw-Engeland zich voor het eerst verbonden tegen een gezamenlijke vijand. Zo ontstond rond 1650 voor het eerst een soort van samenwerking tussen de kolonisten in Brits Amerika in de vorm van een Congres van verschillende staten. De Nederlandse vestigingen werden in 1672 definitief veroverd door de Britten en Nieuw-Amsterdam werd definitief tot New York. De Nederlandse identiteit bleef echter nog lang daarna voortleven. Thans resteren enkel nog wat plaatsnamen, zoals Wall Street en de daaraan grenzende Nassau street, Battery Park, Coney Island (Konijn Eiland), Long Island (Lange Eiland), Staten Island (Staten Eiland), Flushing Meadows (Vlissingse weiden) enzovoorts. Ook de eerste Joodse immigranten in de latere Verenigde Staten vestigden zich in de Nieuw Amsterdam (New York) vanuit het Braziliaanse Recife dat weer in Portugese handen was gevallen. Het feit dat New York altijd al ‘anders’ en liberaler is geweest dan New England komt voort uit de Nederlandse periode. Overigens meer door de specifieke omstandigheden dan door bewuste politiek of Nederlandse vrijheidszin (zoals wel blijkt uit de brutaliteit van de slavernij in de Nederlandse kolonies aan de “wilde kust” van Guyana). Jammer wellicht dat de Nederlandse kolonisten in New York het niet hebben kunnen uithouden tot 1688, want dan waren zij samen met de Britten onder dezelfde Koning Willem III verenigd geweest.

De Amerikaanse ‘Founding Fathers’ van de 18e eeuw (Thomas Jefferson, James Madison) later hadden veel bewondering voor het werk van Locke. Locke had zelf overigens de eerste Constitutie van de staat Carolina geschreven in 1669 (*). De Virginia Bill of Rights was grotendeels geinspireerd op de Second Treatise, die door Locke in Amsterdam werd geschreven (en die hij overigens niet in Engeland durfde te publiceren). En de Amerikaanse Constitutie greep daar ook weer op terug. Daarnaast speelde de ‘Great Awakening’ van ongeveer 1730-1740 van het Amerikaanse protestantisme een grote rol in het ontwikkelen van het Amerikaanse zelfbewustzijn. Onder andere theologische opvattingen van Arminius en vooral zijn nadruk op de vrije wil hadden een grote invloed op met name de Amerikaanse methodisten (en wellicht ook op Locke zelf). Zo speelden oud Amsterdam en nieuw Amsterdam een bescheiden rol in de sociale en politieke opbouw, de ‘social fabric’ van het vroegmoderne Engeland en de huidige Verenigde Staten.

Zie ook:

Over de ‘Glorious Revolution’ http://www.bbc.co.uk/history/british/civil_war_revolution/glorious_revolution_01.shtml

Over Arminius en het Wesleyanisme http://wesley.nnu.edu/arminianism/the-works-of-james-arminius/

Over Adamus Exul, het ‘prototype van Paradise Lost’: http://www.archive.org/stream/adamusexulgroti00grotgoog#page/n6/mode/2up

Meer over (de achtergronden van) het werk van Hugo de Groot: http://oll.libertyfund.org/index.php?Itemid=290&id=732&option=com_content&task=view

Over Philip van Limborch: http://en.wikipedia.org/wiki/Philipp_van_Limborch

(*) Deze grondwet schreef Locke in 1669, nog in zijn ‘Hobbesiaanse’ periode. De godsdienstvrijheid werd hierin constitutioneel vastgelegd. De Grondwet werd overigens al  vanwege het liberale karakter in 1693 afgeschaft, waaruit maar weer eens blijkt dat het werk grote geesten niet altijd in hun eigen tijd worden gewaardeerd. Overigens vanuit onze tijd bezien frappant dat artikel 110 luidde: ‘Every freeman of Carolina shall have absolute power and authority over his negro slaves, of what opinion or religion soever. ‘

Over John Locke’s Constitution of Carolina van 1669 zie: http://avalon.law.yale.edu/17th_century/nc05.asp

 

 

 

De strijd tussen ideaal en realiteit

Deze septembermaand staat in het teken van onzekerheid over de economie. De ogen zijn met name gericht op de Griekse overheidsschulden, die – als we de berichten mogen geloven – als een dominosteen de gehele wereldeconomie dreigen te besmetten. De vergelijking met Griekse tragedies is de makkelijk en sla ik daarom maar eens over. Vergelijkingen zijn zowel voor economen als historici altijd een handig maar soms onbetrouwbaar middel om te zoeken naar een oplossing. De Griekse crisis valt eigenlijk nergens mee te vergelijken. Maar als de Griekse schuldencrisis ergens mee wordt vergeleken, is dat met de schuldencrisis van Argentinie van 2001 of de Mexicaanse crisis in de jaren ’80. In die gevallen zijn verschillende methoden gevonden die wellicht inzicht bieden in de huidige situatie.

Als we verdergaan in de tijd, valt een vergelijking tussen Griekenland en Latijns-Amerika zeker op. En er zijn vele constanten waar te nemen in de relatie van zowel Griekenland als Latijns-Amerika met West-Europa. Het moderne Griekenland is ontstaan in de vroege negentiende eeuw na een bloedige vrijheidsoorlog tegen het Osmaanse Rijk. De Griekse vrijheidsstrijd die in 1821 losbarstte sprak de gemoederen aan in heel Europa, en werd in West-Europa van die dagen gezien als een herleving van de Griekse grootheid uit de klassieke oudheid. Maar de werkelijkheid achter dit ideaalbeeld was minder fraai dan de Europese intellectuelen hadden gedacht, en de aanbidders van dit Griekse ideaal, de philhellenen met Lord Byron voorop, vonden de echte Grieken eigenlijk maar achterlijke barbaren. De pro-Europese Griekse elite, die vaak in West-Europa had gestudeerd zoals de eerste president Kapodistrias, worstelde al snel met de groeiende tegenstelling tussen ideaal en praktijk. Kapodistrias kwam al snel in conflict met Mavromichalis, de leider van de klephten, ofwel de woeste vrijheidsstrijders die het vuile werk opknapten in de stijd tegen de Turken en werd uiteindelijk door dezelfde Mavromichalis vermoord.  

Het Griekenland dat in de loop van de 19e eeuw ontstond, had te kampen met een hoge schuldenlast en politieke instabiliteit. In feite werd Griekenland al sinds die dagen in hoge mate, en vaak ook op zeer opportunistische wijze, door de toenmalige grootmachten Engeland, Pruisen/Duitsland, Frankrijk en Rusland in leven gehouden als een soort bufferstaat tegen het Osmaanse Rijk. De politieke instituties en democratische ontwikkelingen bleven zwak. Griekenland bleef een gebied van conflict, intern en extern. Er volgden verschillende bankroeten, oorlogen en staatsgrepen. De 20e eeuw was niet veel anders. Na de dictatuur van Metaxas in de jaren ’30 volgde de Tweede Wereldoorlog, daarna de Griekse Burgeroorlog, en pas na het einde van de dictatuur van de kolonels kon Griekenland eind jaren ’70 beginnen met de aansluiting bij West-Europa.

Latijns-Amerika ontworstelde zich in dezelfde periode als Griekenland van de Spaanse koloniale overheerser. Maar ook hier stuitten de idealen van Simon Bolivar en de zijnen op de politieke realiteit. Bolivar was net als de Griekse Kapodistrias sterk beïnvloed door de idealen van de Franse Revolutie, maar kon zijn ideaal van een verenigd Zuid Amerika niet realiseren. Hij overleefde uiteindelijk vele aanslagen, maar moest zijn ideaal prijsgeven. Net als Griekenland (en in zekere zin de gehele Balkan ten zuiden van de Donau) viel Latijns-Amerika al snel ten prooi aan oorlogen en dictaturen, waarbij gedurende lange tijd de politieke instituties zwak bleven. Zelfs het relatief stabiele Brazilie stond verschillende malen aan de rand van een burgeroorlog, die enkel niet uitbrak vanwege de slechte onderlinge communicatie. Ook in Latijns-Amerika pasten de toenmalige grootmachten een spel van verdeel en heers toe nu de Spanjaarden waren verdwenen. De meeste onafhankelijke landen werden al snel afhankelijk van Europees kapitaal. De Argentijnse spoorwegen werden door de Britten aangelegd, de Fransen controleerden de wapenhandel aan het Amerikaanse Zuiden tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog en stichtten zelfs een marionettenkeizerrijk in Mexico, de Duitsers investeerden vooral in Venezuela. En de Amerikanen kwamen in toenemende mate aan tafel zitten met de Europeanen om na de Eerste Wereldoorlog snel de eerste rang in te nemen. Het oude ideaal van Zuidamerikaanse politieke eenheid van Bolivar bleef voortleven maar werd al snel overschaduwd door fel nationalisme van de onafhankelijke republieken, met als tragisch hoogtepunt de Paraguay- of Triple Alliantie-oorlog van 1864-1870 waarbij de bevolking van Paraguay in een brute oorlog tegen Argentinie en Brazilie werd gedecimeerd. Daarna volgden vele andere conflicten en dictaturen.

Een voordeel dat deze Latijnsamerikaanse landen hadden ten opzichte van Griekenland, was dat zij grond hadden en immigranten, die toch voor een zekere economische dynamiek zorgden. De Grieken hadden weer als voordeel dat zij tot aan het einde van de jaren ’50 een groot handelsnetwerk hadden in het oosten van de middellandse zee. Het einde van dit voor de Griekse economie essentiele netwerk kwam echter met de Suez-crisis van 1956. Hiermee kwam een einde aan duizenden jaren van griekse aanwezigheid in het Midden-Oosten. De Egyptische president Nasser gaf de Grieken enkele dagen om uit het land te vertrekken. In diezelfde jaren, in 1955, vonden in Istanbul de laatste pogroms plaats tegen de laatst overgebleven Grieken in dit gebied. Istanbul werd zo tot de monoculturele, zuiver Turkse stad (op Armenen en Koerden na) zoals wij deze kennen ondanks alle kosmopolitische aspiraties. Geen wonder dat de Grieken hun heil zochten in het verre en toch zo nabije Europa, waarmee zij ondanks alle verbondenheid toch altijd een tweeslachtige verhouding mee hebben gehouden. Net als Latijns-Amerika dat altijd heeft gehouden met Europa.

Sefardische woorden in het Papiamento

Naar aanleiding van enkele eerdere blogposts over de sefardische invloed op het Papiamento, bijvoorbeed deze http://peterbruns.unblog.fr/2010/10/31/een-ladino-moeder-houdt-van-haar-kind/  en vragen van lezers daarover, heeft Palamedes eens in zijn woordenboek Nederlands-Papiamento opgezocht welke woorden volgens het woordenboek van sefardische herkomst zijn. Hieronder een kleine greep uit de talloze woorden van sefardische oorsprong:

embuyá = aanzetten tot, opwekken

graciosura = aardigheidje

rizibel = belachelijk

tira pa raka = ergens achter proberen te komen

lontanansa = achtergrond (bijv. van schilderij)

trata spachadu = afpoeieren, onvriendelijk te woord staan

kashotá = afsluiten (opm. : franse cachot?)

djonki = afsnijden (van grote stukken)

koitá = angstig

manzer = bastaard

aichi = bazig

beyako = bedriegelijk

nochobi = verdriet(ig), bedroefd

ganchoso = begerig

patán = boerenpummel

 

Toch blijven bepaalde dingen onduidelijk, althans voor Palamedes. ”Sefardisch” verwijst naar de sefardische Joden op voornamelijk Curacao, maar het is geen taal. Zij spraken Ladino, Portugees, en gebruikten vast ook nog Hebreeuwse woorden (al dan niet via het Ladino of zelfstandig). Soms lijkt het wel alsof mijn woordenboek de niet-Hollandse en niet direct Spaans of Portugees klinkende woorden als ”sefardisch” aanmerkt. Worden daarmee niet onterecht Italiaanse of Franse oorsprongen ontkend? 

 Alleen de woorden ”manzer” en ”beyako” lijken Palamedes direct uit het Hebreeuws afkomstig, maar kennis van het Hebreeuws heeft Palamedes niet. Opmerkingen van ”native speakers” van zowel Papiamento als Hebreeuws of Ladino zijn daarom zeer welkom!

 

 

De romantiek van de wrede Noor vs. die van De Tounens

 antoine

Afb:  Orélie-Antoine de Tounens (1825-1878), gekozen Koning van het Mapuche-volk

Naar aanleiding van de aanslagen door de Noorse terrorist in Oslo en het eilandje Utoya, wat volgens mij zoiets als ”Buiteneiland” (utan = buiten en oya = eiland) moet betekenen gingen mijn gedachten meteen naar andere eilanden, die in het Caribisch gebied. Hoe kom ik dan toch daar terecht? Als dagdroom uiteraard, dromend van de tropische zon en de zoveel vriendelijker bevolking.

En zo kwam ik in de boekenkast terecht bij mijn vergeelde boekje ”Secouons le Cocotier” (”Red de Palmboon”) van de de Franse schrijver Jean Raspail. Een bijna uit elkaar gevallen boek dat ik enkele jaren geleden op een Parijse rommelmarkt kocht, omdat ik daar een paar rake beschrijvingen vond over het Caribisch gebied. Vooral de vreemde situaties die de staatkundige verdeling van het eiland St. Maarten oplevert wordt goed beschreven.

Jean Raspail, een wereldreiziger met oog voor obscure landen en vreemdsoortige koninkrijkjes en volken, appeleerde natuurlijk aan mijn eigen gevoel van romantiek, zelfs al wist ik dat die vals was.

Of is romantiek altijd vals? In ieder geval wel in de vorm van de blonde Noor die zijn eigen ridderorden met insignes en medailles verzon en droomde van de kruistochten zoals hij die in de vorm van videogames had beleefd. Of in de vorm van Mohammed Bouyeri die droomde van een nieuw kalifaat op Nederlandse bodem.

Jean Raspail, aartsconservatief en journalist, schreef in de jaren ’70 al een boek over een boze toekomstdroom waarin Europa ten onder zou gaan aan massa-immigratie en islamisering, geheten ‘Le Camp des Saints’. Raspail is er destijds mee in rechts-extremistische hoek geplaatst. Mijns inziens onterecht. Een aartsconservatief en cultuurpessimist is namelijk niet per definitie een rechts-extremist.

Raspail is een conservatief romanticus. Een dromer en een avonturier. Maar met een scherp oog voor het absurde en vooral gezegend met een flinke dosis zelfrelativering. En dat is wat ontbreekt bij de wrede Noor en lieden als Bouyeri. 

Raspail is bijvoorbeeld ook actief als diplomaat voor het Koninkrijk Patagonie en Araucanie. Dit voormalige Koninkrijk werd in 1860 gesticht door een andere Franse avonturier, Orelie-Antoine de Tounens. Het Koninkrijk werd al binnen 20 jaar veroverd door de Chileense en Argentijnse troepen in de genocide-campagne tegen de indianen genaamd de ”Woestijnoorlog”. De Mapuche, het aldaar levende indianenvolk werd letterlijk afgeslacht. De Tounens trachtte nog het tij te keren, maar stierf al in 1878.

Nog altijd streven de thans levende Mapuche-indianen in samenwerking met de in Parijs levende afstammelingen van Koning Orelie-Antoine de Tounens, voor gelijke behandeling. Mapuche-indianen brengen nog altijd regelmatig een bezoek aan het graf van hun vroegere Koning die in het dorpje Tourtoirac in de Dordogne ligt begraven.

Kan een man als Raspail die als diplomaat voor de Mapuche-indianen optreedt een racist zijn? Ik vraag het mij af. Romantiek is wellicht alleen fraai als het gepaard gaat met relativeringsvermogen. Anders levert het krankzinnige ideologieen op die leiden tot oorlog of terroristen. Het probleem is niet romantiek zelf, maar in welke mate die het zelfbeeld vertroebelt. Achter het operette-staatje van Raspail en de zijnen gaat een goede zaak schuil, en Raspail zelf ziet daarin geen contadictie. Dat is wat een echte romanticus in de goede zin kenmerkt: Hij schept zijn eigen werkelijkheid maar inspireert anderen daarmee. Dat heb ik dan toch liever dan een idioot die zijn eigen copy-paste wijsheden met valse romantiek vermengt tot een dodelijke mix. En wat een slachtoffers koos hij uit, tieners op een zomerkamp. Is dat nu een romantische strijder? De Tounens draait zich in zijn graf om.

Voor meer informatie over het Koninkrijk Araucanie en Patagonie zie:

http://www.araucanie.com/araucania/index.html

St. Maarten: Flamboyante vrijheid (DEEL 1)

 abolition

De afschaffing van de slavernij binnen het Koninkrijk der Nederlanden geschiedde zoals bekend  in 1863. Dat is in vergelijking met de overige Europese kolonisatoren rijkelijk laat. Na Engeland (1833), de Deense Antillen (Vestindien, 1846) en Frankrijk (1848), maar gelukkig nog net voor het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog in 1865. In het westelijk halfrond zouden alleen Cuba (1888) en hekkensluiter Brazilie (1888) nog later komen.

Er is onder Nederlandse historici relatief veel aandacht geweest voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en Curacao, echter zonder dat hierbij ook onderzoek is gedaan naar de beleving van de afschaffing door de voormalige slaven zelf. Gelukkig beginnen de witte plekken in de geschiedschrijving zich langzaam te vullen met informatie.

Een van de witte plekken is het lot van de slaven op het eiland St. Maarten. Het half Franse, half Nederlandse eiland verkeerde in een bijzondere positie als gevolg van de afschaffing van de slavernij aan de Franse zijde van het eiland op 27 mei 1848. Als gevolg hiervan braken onlusten uit aan de Nederlandse kant, die werden gesust door het in loondienst nemen van de voormalige slaven. Zij waren uiteindelijk toch (zoals meestal) ook als vrije burgers nog altijd economisch afhankelijk van de voormalige slaveneigenaren.

Andere oorzaken voor het feit dat de opstand snel de kop kon worden ingedrukt waren wellicht gelegen in de economie van St. Maarten zelf. Het eiland verkreeg zijn inkomsten voornamelijk door middel van smokkelhandel en pas secundair door middel van plantagehouderij. De meeste slaven waren op het eiland werkzaam in de zoutpannen bij Philipsburg. De zoutwinning was over het algemeen minder zwaar dan de suikerwinning. Een kleinere groep werkte op de in omvang beperkte suikerplantages of als huisslaaf. Deze omstandigheden kunnen ook redenen zijn geweest waarom de slaven niet in groteren getale in opstand zijn gekomen in 1848.

Ook speelde de ligging van St. Maarten temidden van de Franse en Britse eilanden wellicht een rol. St. Maarten had altijd al een open economie, in tegenstelling tot Suriname dat hermetisch van concurrerende machten was afgesloten. Er waren daarom altijd al meer mogelijkheden voor slaven om weg te vluchten van het eiland en elders een al dan niet veilig heenkomen te zoeken. Bovendien was vrije circulatie van personen en goederen al geregeld in het nog altijd vigerende artikel 6 van het Verdrag van Concordia tussen Nederland en Frankrijk van 1648 (*).

Recent stuitte ik op het boek ‘Dagen van gejuich en gejubel’ door Glenn Willemsen (2006). Daarin wordt eindelijk inzicht gegeven in de gebeurtenissen van na 27 mei 1848, de dag waarop de slavernij in Frans St. Maarten werd opgeheven. Hierin beschrijft auteur Willemsen dat de blanke meesters op het Nederlandse gedeelte de informatie over de afschaffing achterhielden om zo de oogst binnen te halen. De slaven waren echter al snel op de hoogte van de situatie aan de andere kant van het eiland, dat zij slechts in enkele minuten konden bereiken.

Het is sprekend voor de uitzonderlijke situatie van St. Maarten dat de Emancipatie niet wordt geplaatst in 1863 zoals op Curacao en Suriname, maar in juli 1848. De voormalige slaven op St. Maarten maakten als reactie op de gebeurtenissen in 1848 een combinatie van dans en lied genaamd ponum (spreek uit: ”panam”).

Onderzoekster Clara Reyes deed onderzoek naar ponum. De St. Maarteners zwaaiden met takken van de flamboyantboom, die in juli in volle bloei staat. In het lied komt naar voren dat de slaven al op de hoogte waren van de Emancipatie voordat de blanken het hun hadden verteld: ‘Ah be been hearum buh massa been a hidum’ (We hebben ervan gehoord maar de meester heeft het voor ons verborgen gehouden). Ponum was verdwenen op het eiland maar werd herontdekt door de St. Maartense Carolyn Jenkins en is nu helemaal terug op het eiland. Met de flamboyant in de hand wel te verstaan, geen ”broken chains”!

 

Tekst Ponum lied:

Oh Po’ slave

Oh slave

Oh po’ slave

Ah be go’nancipation

Ah be benna hear! em long time

Georgy benna hide’em

Oh Po’ slave

Oh Po’ slave

Oh Po’ slave

Oh Po’ slave

Ah be go’nancipation

Work vi! Work vi! Work vi!

Work vi! Work vi! Work vi!

(last two lines pronounced)

Wuk vie! Wuk vie! Wuk vie!

Wuk vie! Wuk vie! Wuk vie!

 

Bron: Dagen van gejuich en gejubel: 1 juli 1983: Viering en herdenking van de afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, Den Haaag 2006.

Meer info zie: http://www.museumsintmaarten.org/index.php?option=com_content&view=article&id=100&Itemid=133

Nationaal archief:

//www.nieuwsbank.nl/inp/2003/07/01/Q029.htm

(*) That it shall be permitted to French persons at this present residing with the Dutch to joint French, if it so pleases them , and to take with them their movables, foodstuffs and money and other commodities, provided that they have settled their debts or given sufficient security, and the Dutch shall be able to do likewise on the same conditions; http://www.museumsintmaarten.org/index.php?option=com_content&view=article&id=92&Itemid=125

New York State: Southerners of the North (PART 2)

anti rent 

Above: poster announcing an Anti-Rent meeting in the town of Nassau (NY)

(continuation of PART 1: http://peterbruns.unblog.fr/2011/07/15/new-york-state-the-southern-state-in-the-north-part-1/)

Contact with the other British colonies intensified in the 18th century, yet not as much as is often supposed nowadays. The patroons maintained the manorial system, and used it to hold control over increasingly large estates along the River Hudson.

The land tenure system of upstate New York was a cause for much discontent among the new settlers to the area in the 18th century. Yet the patroons dug in their heels and even increased the perpetual rents. The conflict between the tenants and the patroons erupted in the so-called Anti-Rent War (also known as the Helderberg War). Though this was more of a revolt than an actual war, the conflict marked the area for many years, beginning with the death of patroon Stephen van Rensselaer III, the last ”benevolent” patroon of Rensselaersswyck in 1839.

By 1845 most of the leaders of the revolt had been tried and sentenced to prison. The state attorney, John van Buren personnally conducted their prosecution. From a 21st century perspective however, the strengthened position of the landowners turned out to be a Pyrrhic victory. Regardless of the apparent victory of the land owners – and by the time the conflicts that would lead to the Civil War increased – it became clear that the manorial system was coming to an end. A strong Antirenter-party held sway over local politics from 1845 to 1851 and, backed by popular support, ended the patroonships with relative ease.

In many ways, the Antirenter-party was the local counterpart of a the virulent Free Soil-movement which advocated free property right all across the United States in the last two decades before the Civil War, a movement which was to play an important role in the exacerbation of the conflict between North and South on the eve of massive westward expansion in pre-Civil War days. Not surprisingly, the Free Soil movement meet fierce opposition in the South where white elites tried to prevent free blacks from acquiring private property; yet it is a lesser known fact that the state of New York offered similar land tenure structures for such a conflict to arise.

The Anti-Rent War has not been studied in the light of the American Civil War, at least not as far as I know (and dear reader, if so: please let me know). Yet the clash between aristocratic land tenure systems and a more liberal approach was also the core of the conflict between North and South at the time. In many ways, the Anti-Rent War can be considered as a pre-conflict to the American Civil War, especially now in a time when historians agree to an ever greater extent that the Civil War wasn’t merely about slavery. It was also a conflict between different economic models, one aristocratic-feudal (South), and one based on small land owners and a fast developing industry (North).

The mid-19th century saw many of such conflicting models. The Austro/Prussian-Danish wars of the time and the Italian reunification (Risorgimento) were also conflicts over differences in economic models. As much as the Prussians were keen to construct the Kiel-canal from the North Sea to the Baltic to unite their provinces commercially, the Northern States needed to end rivalry with the South before further expanding into the West. In the same manner, the Erie Canal that was opened in 1825 brough about important changes in the New York hinterland. 

As much as we today may appreciate the abolition movement in the United States, slavery itself was not the only cause of the Civil War. The Anti-Rent war is, if many other things as well, at least one indication that it was not the north-south geography that mattered. To the states of the North it was about freedom of property, which was in its turn necessary for the industrial development of the United States in the late 19th century. That is at least what the Anti-Rent conflict teaches us.

For an informative video about the Anti-Rent War see:

YouTube Preview Image

 

New York state: Southerners of the North (part 1)

 philipse

Above: Philipse Manor Hall, Yonkers (NY) 

Colonial and early-Independence New York State has sometimes been described as a quite peculiar state where large landowners behaved almost as if they were in Virginia or South Carolina. This State has even been called the most Southern state of the North. To a large extent this is a result of the peculiar colonial history of the state of New York, more specifically the manorial land tenure system that was created by Dutch settlers in the 17th century. The so-called patroonships, created in the 17th century, survived well into the 19th century until about 1845.  In big Dutch estates in the Hudson River Valley Dutch settlers in the 17th century established these specific type of estates designed by the Dutch West Indies CompanyThe patroonships formed a coherent land title system which resulted from a mixture of Roman-Dutch company law and feudal law adapted to the specific conditions of the Dutch colony of
New Netherland. The system was created by the Dutch West Indies Company in 1639 and lasted until its abrogation in 1845. Thus patroonships existed for more than two centuries in a region central to the colonial era up to the early days of the
United States. The fact that the system  survived two transfers of power, from the Dutch to the British (1667) and from British to the
U.S. (1776-1781) indicates the robust nature of this land title system.   
Why is it important to focus on an archaic land-tenure system? Quite some essays have been published about the patroonships by American authors. Also, several Dutch scholars have studied it from a Dutch-colonial perspective. Yet, in spite of this excellent work to my knowledge the patroonships have not been placed in their American context, and by that I mean the
Americas, North and South and its Atlantic context. Below I will attempt to describe how the patroonships developed over time.
Orginally the patroonships were grants by the Dutch West India Company on whose behalf the colony of New Netherlands was formally founded. Through the Charter of Freedoms and Exemptions of 1629, the Dutch West India Company (DWIC) granted land to some of its members. The DWIC itself was a company in the almost modern sense of the word and it had members comparable to present-day shareholders. The purpose of the patroonships was to encourage immigration to the newly founded colony of
New Netherland in a time when the still dominant native population still posed a real threat to the colony’s existence. In the mid 17th century
New Netherland consisted of only around 5,000 colonists. The continuous lack of immigrants was a major threat to all colonies on the eastern shores of the American continent. 

The word ‘’patroon’’ means owner of a company or business in 17th century Dutch. It also designates an overseer or a head of an organisation in general. The patroonships are often considered as remnants of European feudalism. Colonists owed perpetual fealty to the patroon and were obliged to pay perpetual rent. These elements can certainly be considered as feudal, and many services in kind as traditionally linked with European feudalism were not implemented in the colony. Patroons had powerful rights and privileges similar to a lord in feudal times. He could create civil and criminal courts and appoint officials. As briefly mentioned above, a major concern of the Dutch West Indies Company was the survival of its colony. In order to stimulate immigration to the colony the patroons were commissioned to establish a settlement of at least 50 families within four years.  As tenants, the first settlers were relieved of the duty to pay taxes for ten years, but were required to pay the patroon money, goods and services in kind. Over time, the patroonships evolved into true manorial estates with complete communities with churches, schools and many other amenities. The patroons could make their own rules and run their own manorial courts. There is however little evidence that such courts functioned. From Dutch to British colony Governor Thomas Dongan, the governor of British New York from 1684-1688, did not break with the Dutch colonial practice of granting large pieces of land indicates how firmly rooted the patroonship system must have been by the 1680′s. It was in under his governance in 1685 that the patroonship of Van Rensselaer was granted. It became an English manor of about 850,000 acres. Not all patroons belonged to the Dutch establishment of the former Dutch colony. Patroonships had by that time already become almost aristocratic. Important families such as the Livingstones and the Philipse family ruled their manors in an almost feudal fashion.  ( continued in PART 2: http://peterbruns.unblog.fr/2011/07/18/new-york-state-southerners-of-the-north-part-2/)

Some of the sources I used: www.hudsonvalley.org  The History of American Law

e.a.

Why the Dutch Caribbean remained Dutch

carabobo

Why did the Dutch Caribbean not gain independence in the  late 18th or early 19th century like the new nations of Latin America or the U.S.? This seems at first glance a strange question, but viewed in the broader context of the American continent (i.e. North and South considered as one area) this question is not as exotic.

The late 18th and early 19th century, roughly from 1770 to 1830, was marked by great revolutions and counter-revolutions. Both in Europe and in the Americas. The United States had gained independence in 1781. Only a few years afterwards a great social upheaval in the form of the French Revolution broke out in Europe (1789). Inspired by these events Haitian slaves saw the chance to liberate their island and in 1791, after the first abolition of slavery in France in 1790, started their own revolution on the island of Hispaniola led by Toussaint Louverture. Obviously the Haitian revolution mirrored the events in Europa. These revolutionaries, sometimes referred to as the ”Black Jacobins” had great ideals, even global aspirations. On other Caribbean islands so soon riots broke out, inspired by the Haitian example. Slave revolts became an ever increasing problem for the planters in the 18th-century Caribbean. Jamaica had its slave wars already in the mid 18th century. The Dutch-Antillian island of Curacao witnessed its own slave revolt as early as in 1795 in the midst of the Haitian revolution (there had been troubles before already on the island). The 1795 rebellion was bloodily suppressed by the Dutch colonial government. The leaders of the insurgents Tula, Karpata, Wacao and Mercier and others were executed after a summary trial. Despite the numerous slave revolts in the Caribbean, a real independence movement never gained ground.

 Many scholars have tried to explain this paradox. The failure of the independence movement in the Caribbean, in contrast to those of the United States and the Bolivarian revolution, has – as most things-  multiple causes. The first cause was the fact that in most Caribbean islands, the slave population and the freed slaves formed the majority of the population. That was the case of Haiti, as well as Curacao. And the slaves and freedmen had interests completely opposed to those of the white elite. Another quite obvious reason would be that the Dutch suppressed the revolt swiftly as to never let it happen again; the momentum had been lost after 1795. 

Another reason that the independence movement on the island came to nothing, was paradoxically caused by the terrible aftermath of the mentioned Haitian revolution. The Haitian revolution did not, to say the least, live up to its promises. It had led to disastrous consequences – due to internal failures such as the devastating land tenure system and the fact that the Haitian government defaulted in its paying off of the huge debt burden towards the French state for the expropriation of the former French plantation owners. Not surprisingly the Haitian economy collapsed, exacerbated by continuous wars and riots as well as the departure of the wealthy elite of French planters. Thus Haiti offered no attractive prospect for the elites in other Caribbean islands. Almost all economic ties between Haiti and Curacao were severed within a decade, causing the trading elites of the island to focus even more on the South American mainland (modern day Venezuela and Colombia) than before.

The slave revolt of Tula in Curacao however, started already as early as in 1795, several years before the Haitian independence. Although today the slave rebellions are often depicted by slaves holding broken chains in air cast, Curacao reality was far more complicated than these images suggest. Slavery was endemic to Curacao’s colonial society yet never as important to become the single pillar of its economy such as for example in Suriname – and accordingly, slavery on Curacao was little less cruel. Nor is the image of Tula  correct. Far from the image of a poor slave breaking his chains he was a smart, educated man, in a way comparable to Toussaint Louverture. Like Louverture, Tula was well acquainted with the ideals of freedom and equality of the French Revolution. The fact that Tula’s revolt was finally suppressed by the Dutch government is ofter portrayed as evidence of supposed cruelty by Dutch Colonial goverment. In any event it is a sign that the political and administrative elite had little interest in the abolition of slavery.

The Dutch colonial government in the Hague left the local administration in the Caribbean to the local trading and administative elite, which consisted to a large extent of Sephardic Jews and white settlers native to the island. Although of course colonial administrators were appointed from overseas. Many of which has liberal views, yet they did not always settle on the islands, and if they did, over time they too tended to identify with the local elites with a true ’Caribbean’ identity. Also, the somewhat lax attitude of the Netherlands as a colonial power – at least in the Caribbean – is, again paradoxically another reason why Curacao did not become independent: local elites simply didn’t see the benefits of independence. How different is the picture if we turn to the South-American continent. While Napoleon waged war in Spain, the criollo-elite (in this context referring to the people of European descent who were born on the South American continent) saw their chance to declare independence. Most South American countries had become independent around 1830 after bloody conflicts with Spain. The elite in Curacao however had no interest in revolution.

This also explains why a great freedom fighter of South American independence, Pedro Luis Brion, fought for the ideals of Bolivar, but did not undertake any action to liberate his own island Curacao from Dutch rule (on Brion, see my earlier article, unfortunately only in Dutch:  http://peterbruns.unblog.fr/2010/04/07/twee-revolutionaire-antillianen/ ). It also explains why Bolivar – temporarily escaping problems in Venezuela- even remained on the island of Curacao for several months without any opposition by the colonial government of the island. In brief, the Dutch-colonial elites and the South American elites were excellent neighbours.This also may give an explanation as to why the another great warrior from Curacao, Manuel Carlos Piar, was to be sacrificed in Angostura (Venezuela) in 1817. Piar ideals stretched beyond that of Brion and Bolivar: he wanted equal rights for the colored people of the South American continent. After his execution Bolivar wrote that he had wasted his own blood (”he demarrado mi sangre”); apparently Bolivar saw no other choice but to sacrifice Piar: Piar was a threat to the social-economic status quo the criollo elite wanted to maintain after independence.

Of course the reasons why Curacao stayed in Dutch hands for so long are manifold. The fact that it is a relatively small island also played a major role, as well as the fact that the island’s economy relied on trade rather than agriculture. Pedro Luis Brion for example was such a successful trader, not a large plantation owner. There were no latifundia in the Dutch Antilles because of their small scale.

Fast forward to today, it is not sure what future lies ahead for the islands of the Dutch Caribbean. In any event, it may be helpful if Dutch policy makers ocasionally use the world map to see that the Dutch Caribbean is located in the Caribbean, which in its turn is located without a doubt in the Americas, and not in Europe. Standards and practices from the Netherlands may not be as effective in the Caribbean as on the other side of the ocean. That has nothing to do with the islands’ supposed backwardness, and everthing with a difference in history. And history shows the motherland never really interfered in these islands until very recently. Perhaps that awareness in itself provides a very simple insight, and a part of the solution for times ahead.

Waarom de Antillen zo lang Nederlands bleven

 carabobo

Afbeelding:  de Slag van Carabobo, Venezuela (1821)

Waarom werden de voormalige Nederlandse Antillen en met name Curacao niet eerder onafhankelijk, bijvoorbeeld al in de 19e eeuw? Dit lijkt op het eerste gezicht een vreemde vraag, maar bezien in de context van het Amerikaanse continent (dus Noord en Zuid tezamen) is deze vraag niet zo exotisch.

De laat-18e en vroeg 19e eeuw werd gekenmerkt door grote revoluties. Niet allleen in Europa maar ook in het Amerikaanse werelddeel. De Verenigde Staten hadden hun onafhankelijkheid net in 1781 gewonnen toen enkele jaren daarna in Europa de echte grote sociale omwenteling in de vorm van de Franse Revolutie losbrak (1789). Nadat zij hiervan hadden vernomen zagen Haitiaanse slaven in 1799 de kans schoon om hun eiland te bevrijden onder leiding van de creool Toussaint Louverture. Deze ”Zwarte Jacobijnen” hadden grote idealen, met zelfs mondiale aspiraties. Ook op andere Caribische eilanden braken daarom al snel onlusten uit, geinspireerd door Haiti.

Slavenopstanden werden in de 18e eeuw een toenemend probleem voor de plantagehouders in het gehele Caribisch gebied. Op Curacao kwamen de slaven al eerder in opstand onder leiding van Tula (1795). Deze opstand werd bloedig onderdrukt. De opstandelingen Tula, Karpata en anderen werden geexecuteerd.

De vele slavenopstanden ten spijt kwam het in het Caribisch gebied niet tot een echte onafhankelijkheidsbeweging. Het falen van de onafhankelijkheidsbeweging in het Caribisch gebied, in contrast met die van de Verenigde Staten en de Bolivariaanse revolutie, heeft meerdere oorzaken. De eerste oorzaak was het feit dat in de meeste Caribische eilanden de slavenbevolking en de vrijgelaten slaven de meerderheid van de bevolking vormden. Dat was in het geval van Haiti, maar ook in Curacao zo. En de slaven en vrijgelatenen hadden belangen die tegenovergesteld waren aan die van de blanke elite.

Een andere reden dat de onafhankelijkheidsbeweging op de eilanden op niets uitliep was juist een directe oorzaak van de zoeven aangestipte Haitiaanse revolutie. Die had tot desastreuze gevolgen geleid, en de Haitiaanse regering die in 1802 ontstond moest grote sommen geld betalen aan de Franse staat voor de onteigening van de voormalige Franse plantagehouders. Vervolgens was de Haitiaanse economie volledig ingestort door onlusten en het vertrek van de rijke planterselite. Dit bood geen aantrekkelijk vooruitzicht voor de elites in de andere Caribische eilanden.

De slavenopstand van Tula in Curacao (1795) vond evenwel enkele jaren voorafgaande aan de Haitiaanse onafhankelijkheid plaats. Hoewel tegenwoordig de slavenopstanden vaak worden afgebeeld door middel van slaven die met ontbloot lijf de verbroken ketenen in de lucht werpen, was de realitiet op Curacao veel gecompliceerder dan vaak wordt vermoed. De slavernij was op Curacao niet zover ontwikkeld tot een economisch systeem als bijvoorbeeld in Suriname (en op Curacao ook iets minder wreed). Tula was overigens een ontwikkeld man, evenals Toussaint Louverture en hij kende de idealen van vrijheid en gelijkheid van de Franse revolutie.

Het feit dat de opstand van Tula toch werd bedwongen door het Nederlandse gouvernement komt voorts omdat de politiek-bestuurlijke elite op Curacao weinig belang had bij het einde van de slavernij. Zij hadden bovendien de touwtjes stevig in handen terwijl de Nederlandse overheid in Den Haag zich weinig bemoeide met het bestuur in de Caribische eilanden. Tegelijkertijd verklaart die wat lakse houding van Nederland als kolonisator – voor wat het Caribisch gebied betreft - ook deels waarom Curacao niet rond pakweg 1830 onafhankelijk werd.

Terwijl Napoleon oorlog voerde in Spanje, zag de elite van het Zuidamerikaanse continent kans om zichzelf in die jaren onafhankelijk te verklaren. De meeste Zuidamerikaanse landen waren rond 1830 onafhankelijk geworden na een bloederig conflict met Spanje. De elite op Curacao had echter geen belang bij een revolutie, omdat zij alle belangrijke posten al bekleedde zonder al teveel bemoeienis vanuit Den Haag. Dit verklaart ook waarom een groot vrijheidsstrijder van de Zuidamerikaanse onafhankelijkheid, Pedro Luis Brion, ondanks zijn Curacaose afkomst wel streed voor het ideaal van Bolivar, maar zich niet bekommerde om zijn eigen eiland.

Ook verklaart de comfortabele positie van de Curacaose blanke elite waarom de tweede grote strijder uit Curacao, Carlos Manuel Piar, het met de dood moest bekopen in Angostura (Venezuela) in 1817. Piars idealen strekten verder dan die van Brion en Bolivar: hij wilde gelijke rechten voor de gekleurde bevolking van het Zuidamerikaanse continent. Na zijn terechtstelling schreef Bolivar dat hij zijn eigen bloed had verspild (‘he demarrado mi sangre”), maar kennelijk was er in de ogen van Bolivar geen andere mogelijkheid dan om Piar terecht te stellen: hij vormde met zijn idealen een gevaar voor de criollo-elite.

Er zijn natuurlijk nog talloze andere redenen te noemen waarom Curacao zo lang Nederlands bleef. De kleinschaligheid speelde natuurlijk ook een grote rol, alsmede het feit dat het eiland het vooral moest hebben van handel in plaats van landbouw. Pedro Luis Brion was bijvoorbeeld een succesvol handelaar, geen groot-plantagehouder. Er waren vanwege de kleinschaligheid ook geen latifundia (grootschalige landbouwbedrijven) op de eilanden om een echte elite van grootgrondbezitters te kweken. Ook speelde een rol dat de eilanden in belang waren afgenomen voor het moederland.

In ieder geval is het eerder bijzonder dan normaal te noemen dat Curacao en de andere Caribische eilanden niet onafhankelijk werden. Sommige redenen heb ik getracht hier aan te geven. Uitgangssituatie moet echter zijn en blijven dat de voormalige Nederlandse Antillen in de eerste plaats binnen het Amerikaanse continent zijn gelegen, en niet in Europa en dat normen uit Nederland nu eenmaal niet zo gemakkelijk zijn over te brengen naar de overzijde van de oceaan. Wellicht biedt dat op zich zeer simpele inzicht ook oplossingen voor onze tijden.

Ironie van het lot is overigens dat zowel Brion als Tula grote standbeelden en verering hebben verkregen op Curacao. Zo reflecteert de herdenking van de Curacaose helden uit het verleden de ambivalentie die de meeste Caribische samenlevingen kenmerkt.

 

 

 

La Malinche between Homer and Madam Butterfly

It is an ancient theme in European mythology, from Ancient Greece to modern times: the adventurer who reaches foreign shores and falls in love with a native woman. Homer started this ancient tradition with the travels of Odysseus. In his travels, or actuall on the way home, Odysseus met all kinds of monsters, creatures of the seas, some of which dangerously attractive such a the enchanting Circe, or actually ”Kirke” in Greek (from the Greek verb””Kirkoo, with rings, circles, sealed or encapsulated). Kirke was literally enchanting, by her magical powers Odysseus’ men  transformed into pigs. Transformers of ancient times! Perhaps an more dangerous spell was cast upon their Master, Odysseus himself as the dark Circe fell in love with him. Though Odysseus finally outwitted her, Kirke certainly was the most dangerous peril on his way home. The island Kirke called home was called Aiaia, located somewhere in the far west of the then known world on the edge of the Okeanos the surrounding continents. The ancient Greeks were no great adventures on the oceans, their ships invariably remained with the coast in sight. The open sea was both to Greeks and Romans the domain of ​​monsters and darkness, as evidenced by the story of Odysseus and Kirke.

The Romans were excellent sailors, yet only for military purposes. They detested the pirates that roamed the eastern mediterranean seaboards and spent much effort in eradicating piracy. Unlike the Greeks and the Phoenicians the Roman had no natural affinity with the sea. They were once farmers from the hills in Latium and their first knowledge of the sea they acquired from the Etruscans and the Greeks. If there was a people in Antiquity who did explore the ”Okeanos” it was the Phoenicians, and especially their related Carthaginians. They did seail towards the edges of the then known world. They followed the distant African coast towards the south and perhaps even reached Scotland and Iceland in the north.The Romans considered the Carthaginians as dangerous allies, rivals, but they also respected them as they did with many other older cultures. In the Carthaginian Wars the Romans quickly adapted to new techniques and established an excellent navy. After the destruction of Carthage in 146 B.C. it was Rome’s time to write a new Odyssea which could rival Homer’s work. Thus Virgil created the Roman equivalent of the Odyssea, caleld the Aeneid.  (in progress)

the Carthaginian Dido, the queen who falls in love with the Trojan hero. Destiny is the two lovers is not favorable, and Dido dies while Aeneas founded the city of Rome. The downfall of Carthage has been heralded as the Roman myth or at least wants us to believe.The story of Dido is then repeated many times in the history of the West. The dark Kirke has been transformed into a romantic heroine who goes tenonder by lot or by the arrival of the romantic male hero.

The discovery of the New World led to new sources of inspiration for similar myths. The conquest of Mexico by Hernan Cortes gave the romance between Cortes and La Malinche, the English settlers in Virginia copied this story with their own version of Smith and Pocahontas. The 19th century produced the story of Madame Butterfly, Cio-cio-Japanese San. Again it is not well off for the exotic beauty, while the hero fame gathers, how hollow too. It is remarkable that all these stories have in common that an exotic culture that is highly admired, tenonder goes through a twist of fate. In reality of course it was not fate but just another conquest. Once the foreign culture is overcome, the need arises apparently in the form of a tragic love. In the form of a myth, because the reality was more complicated. Next time a little more about La Malinche as a representation of this ancient European myth.  

Wijziging Palamedes Blog

Waarde lezer,

Mijn blog is veranderd. Vanaf nu zal het accent liggen op de geschiedenis van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied met de nadruk op rechtshistorische ontwikkelingen. Vandaar ook een wijziging in de titel naar ”Law & History of Latin America and the Caribbean”. Ik zal overigens wel af en toe de verbinding blijven maken naar het heden.

Vriendelijke groet,

Palamedes

Pronken met verzonnen veren

pauw

Kletsmajoor….

Ik, Palamedes, krijgt weleens vragen van lezers van dit blog of ik allemaal op de plaatsen ben geweest waar ik over schrijf. In de meeste gevallen is dat wel zo, maar soms ook niet. Houdt dat in dat het onmogelijk is om erover te oordelen? Het is maar de vraag wat de bedoeling is van een artikel, blog of essay. Het gaat er ook om of de pretentie wordt opgehouden dat men een plaats heeft bezocht of een gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Als die pretentie er is, en naderhand blijkt dat de schrijver zaken heeft verzonnen, zit de schrijver natuurlijk fout. Bekende reissschrijvers als Bruce Chatwin en Ryszard Kapuzcinski hebben delen van hun ontmoetingen en gesprekken verzonnen. Is dat erg? Ik zou zeggen: minder erg als het gaat om gesprekken met lokale bewoners, zoals in Chatwins Patagonie Express, waarbij die gesprekken slechts dienen ter kleuring van de omgeving. Kwalijker is als hele ontmoetingen met historische personen worden verzonnen, zaken waarvan Kapuzcinski onder andere wordt beschuldigd.

Vreemd genoeg hebben gesproken woorden weinig waarde, maar zodra iets op schrift staat krijg het een soort extra waarde. Misschien komt die overdreven waardering van het geschreven woord voort uit oude tijden waarin boeken schaars en dus kostbaar waren. Met de komst van het internet is de informatievoorzienig geexplodeerd, en is overal en altijd informatie aanwezig. Op basis van de wet van behoud van ellende, heeft dit heeft er helaas ook toe geleid dat de waarde van het geschreven woord is afgenomen. Bovendien ontstaat er een soort ‘opzoek-luiheid’: mensen doen geen moeite meer om iets echt te onderzoeken omdat het toch wel in een paar seconden kan worden opgezocht. Reden waarom Wikileaks zo snel zijn glans heeft verloren is dat teveel informatie ook niet goed is. Overdaad schaadt, ook in tijden van I-phones en Blackberries.

Voor de leeshelden die dit artikel helemaal tot hier hebben kunnen en willen lezen, wil ik graag nog een ander punt aanstippen. Er is met al die informatie ook een ander risico aanwezig. En dat is dat wij allemaal een soort Cornelis de Pauw worden. Deze Nederlandse geograaf, filosoof en diplomaat (1793-1799) was in zijn tijd uitermate populair en vooraanstaand. Hij schreef een beroemd standaardwerk over Amerika, zonder er ooit te zijn geweest. Hij beschreef Amerika als een gedegenereerde plaats met inferieure mensen, een achterlijke plaats. Hij noemde zijn werk Recherches philosophiques sur les Americains. Daarin beschrijft hij zelfs dat de Amerikaanse dieren gedegenereerd zijn. Het Amerikaanse klimaat beschrijft hij -alsof het een homogeen klimaat zou zijn-  als erbarmelijk.

De Pauw werd als een groot wetenschapsman beschouwd in zijn tijd en kreeg zelfs een aanstelling aan het Hof van Frederik de Grote van Pruisen. Totdat men er daar natuurlijk achter kwam dat zijn ”Recherches” klinkklare onzin waren en De Pauw een kletsmajoor was. Kletsmajoren doen het goed als diplomaat natuurlijk, zo bleek ook recentelijk weer uit het belabberde niveau van de door Wikileaks onthulde correspondentie tussen diplomaten over de haarkleur van Berlusconi en dergelijke.

De blamage van De Pauw leert ons moderne mensen drie zaken: (1) vertrouw niet alles wat wetenschappers schrijven, al staan zij in onze tijd nog zo hoog in aanzien. (2) laat diplomaten geen wetenschap bedrijven en natuurlijk de belangrijkste les: (3) oordeel niet over zaken die je niet kent.  

12345...9

Enseigner l'histoire au cyc... |
Anglais pour non-spécialist... |
videohistgeo6eme |
Unblog.fr | Annuaire | Signaler un abus | Le Lensois Normand
| Padiri Joseph FRAIPONT NDAG...
| cartes postales du morbihan