Afbeelding: de Slag van Carabobo, Venezuela (1821)
Waarom werden de voormalige Nederlandse Antillen en met name Curacao niet eerder onafhankelijk, bijvoorbeeld al in de 19e eeuw? Dit lijkt op het eerste gezicht een vreemde vraag, maar bezien in de context van het Amerikaanse continent (dus Noord en Zuid tezamen) is deze vraag niet zo exotisch.
De laat-18e en vroeg 19e eeuw werd gekenmerkt door grote revoluties. Niet allleen in Europa maar ook in het Amerikaanse werelddeel. De Verenigde Staten hadden hun onafhankelijkheid net in 1781 gewonnen toen enkele jaren daarna in Europa de echte grote sociale omwenteling in de vorm van de Franse Revolutie losbrak (1789). Nadat zij hiervan hadden vernomen zagen Haitiaanse slaven in 1799 de kans schoon om hun eiland te bevrijden onder leiding van de creool Toussaint Louverture. Deze ”Zwarte Jacobijnen” hadden grote idealen, met zelfs mondiale aspiraties. Ook op andere Caribische eilanden braken daarom al snel onlusten uit, geinspireerd door Haiti.
Slavenopstanden werden in de 18e eeuw een toenemend probleem voor de plantagehouders in het gehele Caribisch gebied. Op Curacao kwamen de slaven al eerder in opstand onder leiding van Tula (1795). Deze opstand werd bloedig onderdrukt. De opstandelingen Tula, Karpata en anderen werden geexecuteerd.
De vele slavenopstanden ten spijt kwam het in het Caribisch gebied niet tot een echte onafhankelijkheidsbeweging. Het falen van de onafhankelijkheidsbeweging in het Caribisch gebied, in contrast met die van de Verenigde Staten en de Bolivariaanse revolutie, heeft meerdere oorzaken. De eerste oorzaak was het feit dat in de meeste Caribische eilanden de slavenbevolking en de vrijgelaten slaven de meerderheid van de bevolking vormden. Dat was in het geval van Haiti, maar ook in Curacao zo. En de slaven en vrijgelatenen hadden belangen die tegenovergesteld waren aan die van de blanke elite.
Een andere reden dat de onafhankelijkheidsbeweging op de eilanden op niets uitliep was juist een directe oorzaak van de zoeven aangestipte Haitiaanse revolutie. Die had tot desastreuze gevolgen geleid, en de Haitiaanse regering die in 1802 ontstond moest grote sommen geld betalen aan de Franse staat voor de onteigening van de voormalige Franse plantagehouders. Vervolgens was de Haitiaanse economie volledig ingestort door onlusten en het vertrek van de rijke planterselite. Dit bood geen aantrekkelijk vooruitzicht voor de elites in de andere Caribische eilanden.
De slavenopstand van Tula in Curacao (1795) vond evenwel enkele jaren voorafgaande aan de Haitiaanse onafhankelijkheid plaats. Hoewel tegenwoordig de slavenopstanden vaak worden afgebeeld door middel van slaven die met ontbloot lijf de verbroken ketenen in de lucht werpen, was de realitiet op Curacao veel gecompliceerder dan vaak wordt vermoed. De slavernij was op Curacao niet zover ontwikkeld tot een economisch systeem als bijvoorbeeld in Suriname (en op Curacao ook iets minder wreed). Tula was overigens een ontwikkeld man, evenals Toussaint Louverture en hij kende de idealen van vrijheid en gelijkheid van de Franse revolutie.
Het feit dat de opstand van Tula toch werd bedwongen door het Nederlandse gouvernement komt voorts omdat de politiek-bestuurlijke elite op Curacao weinig belang had bij het einde van de slavernij. Zij hadden bovendien de touwtjes stevig in handen terwijl de Nederlandse overheid in Den Haag zich weinig bemoeide met het bestuur in de Caribische eilanden. Tegelijkertijd verklaart die wat lakse houding van Nederland als kolonisator – voor wat het Caribisch gebied betreft - ook deels waarom Curacao niet rond pakweg 1830 onafhankelijk werd.
Terwijl Napoleon oorlog voerde in Spanje, zag de elite van het Zuidamerikaanse continent kans om zichzelf in die jaren onafhankelijk te verklaren. De meeste Zuidamerikaanse landen waren rond 1830 onafhankelijk geworden na een bloederig conflict met Spanje. De elite op Curacao had echter geen belang bij een revolutie, omdat zij alle belangrijke posten al bekleedde zonder al teveel bemoeienis vanuit Den Haag. Dit verklaart ook waarom een groot vrijheidsstrijder van de Zuidamerikaanse onafhankelijkheid, Pedro Luis Brion, ondanks zijn Curacaose afkomst wel streed voor het ideaal van Bolivar, maar zich niet bekommerde om zijn eigen eiland.
Ook verklaart de comfortabele positie van de Curacaose blanke elite waarom de tweede grote strijder uit Curacao, Carlos Manuel Piar, het met de dood moest bekopen in Angostura (Venezuela) in 1817. Piars idealen strekten verder dan die van Brion en Bolivar: hij wilde gelijke rechten voor de gekleurde bevolking van het Zuidamerikaanse continent. Na zijn terechtstelling schreef Bolivar dat hij zijn eigen bloed had verspild (‘he demarrado mi sangre”), maar kennelijk was er in de ogen van Bolivar geen andere mogelijkheid dan om Piar terecht te stellen: hij vormde met zijn idealen een gevaar voor de criollo-elite.
Er zijn natuurlijk nog talloze andere redenen te noemen waarom Curacao zo lang Nederlands bleef. De kleinschaligheid speelde natuurlijk ook een grote rol, alsmede het feit dat het eiland het vooral moest hebben van handel in plaats van landbouw. Pedro Luis Brion was bijvoorbeeld een succesvol handelaar, geen groot-plantagehouder. Er waren vanwege de kleinschaligheid ook geen latifundia (grootschalige landbouwbedrijven) op de eilanden om een echte elite van grootgrondbezitters te kweken. Ook speelde een rol dat de eilanden in belang waren afgenomen voor het moederland.
In ieder geval is het eerder bijzonder dan normaal te noemen dat Curacao en de andere Caribische eilanden niet onafhankelijk werden. Sommige redenen heb ik getracht hier aan te geven. Uitgangssituatie moet echter zijn en blijven dat de voormalige Nederlandse Antillen in de eerste plaats binnen het Amerikaanse continent zijn gelegen, en niet in Europa en dat normen uit Nederland nu eenmaal niet zo gemakkelijk zijn over te brengen naar de overzijde van de oceaan. Wellicht biedt dat op zich zeer simpele inzicht ook oplossingen voor onze tijden.
Ironie van het lot is overigens dat zowel Brion als Tula grote standbeelden en verering hebben verkregen op Curacao. Zo reflecteert de herdenking van de Curacaose helden uit het verleden de ambivalentie die de meeste Caribische samenlevingen kenmerkt.