De Engelse taal is overal. Woorden als benchmarken, output, task force en compatible zijn gewone Hollandse woorden geworden. Vaak worden dergelijke woorden gebruikt om de werkelijkheid te verfraaien of om er een quasi-doordacht tintje aan te geven. Want het inzetten van een task force om de ”hearts and minds” in Afghanistan te winnen klinkt toch beter dan een groepje slecht voorbereide agenten ergens ver weg naar een vijandig land sturen. De Engelse taal is overal doorgedrongen, van de Tweede Kamer tot aan het topmanagement van internationale bedrijven. Iedere Nederlander meent vloeiend Engels te spreken, iets wat in het buitenland –vooral in de Angelsaksische wereld zelf – overigens niet altijd even volmondig wordt onderkend. Uit beleefdheid zullen zij echter niet snel zeggen dat onze beheersing van de Engelse taal te wensen overlaat. En geven geen commentaar als een Nederlander het weer eens heeft over ”Brisbeeen” in plaats van Brisbane.
Vroeger werd de Nederlander gekenmerkt door het feit dat hij Duits kon spreken met de Duitsers, Frans met de Fransen en Engels met de Engelsen. Dat was de meerwaarde van de Nederlander binnen Europa maar dat is allang niet meer zo. Duits spreken wij liever niet, behalve dan op een licht lacherige toon als we op wintersport gaan naar Oostenrijk. Het is voor de verwaterde Noordzeedelta-germanen niet meer de taal van Goethe, Heine en Schiller, maar van Anton aus Tirol. De verminderde kennis van het Frans maakt deze taal daarentegen weer geheimzinniger. Sommige woorden die geen Franse oorsprong hebben worden dan opeens voor Frans aangezien. Hygiëne wordt tegenwoordig op zijn nep-Frans uitgesproken als hygièène in plaats van hygiééne, therapeut met ‘’peut’ uitgesproken als ‘’peul(vrucht)’’ in plaats van therapuit (als in ‘’ui’’).
Terwijl het Engels oprukt, of liever gezegd: het Neder-Engels, holt de beheersing van de eigen Nederlandse taal achteruit. Een steeds verdergaande versimpeling is gaande. ‘’Het meisje die ik gisteren zag’’ is gebruikelijk Nederlands geworden. Of nog erger: Die meisje die ik gisteren zag. ”Meisje” wordt niet meer als verkleinwoord van ”meid” gezien en dus niet meer als onzijdig gezien maar als vrouwelijk. Maar ook in complexe zinsconstructies gaat het vaak mis met de woordjes ‘’die, deze, wat, dat’’. En ‘’Zij’’, derde persoon meervoud is al sinds enige jaren vervangen door ‘’hun’’. ”Hun hebben die meisje gisteren gezien” is wellicht toekomstig correct Nederlands.
In de Randstad is overigens al een soort grootstedelijk pidgin ontstaan dat nog veel verder gaat dan de hier beschreven ontwikkelingen. Voor het eerst in de geschiedenis spreken plattelanders de standaardtaal beter dan de stedelingen. Maar het pidgin-Nederlands rukt op en zorgt voor een steeds grotere kloof tussen de ”elite” en de pidgin-sprekers. Tekenend was dat het nieuwste woord in de Nederlandse taal ”daggeren” is. Dit woord werd bekend door de serie Oh oh Cherso. Daggeren komt natuurlijk van het Engelse woord ”dagger” (dolk) en in Caribisch-Engels staat het voor een danswijze die de geslachtsgemeenschap nabootst, waarbij de man met ”dolk-achtige” bewegingen achter de vrouw danst. Op het keurige journaal werd te term echter ‘daggeren’ op zijn Nederlands uitgesproken, alsof het ging om ”baggeren”.
Naast het Neder-Engels is een andere taal ontstaan, het Lineair-C van management en ambtenarij. Deze kringen bedienen zich veelal van eufemismen (jawel met ‘’ui’-klank) of verhullende termen voor bestaande fenomenen. De politiek lijkt soms zelfs in het enkel verzinnen van nieuwe woorden de oplossing van problemen te zien. Zo zijn er tegenwoordig krachtwijken plaats van problemenwijken, we hebben de WIA (Wet Inkomen naar Arbeidsgeschiktheid) in plaats van WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheid). Straks krijgen we de ‘’vitaliteitsregeling’’ in plaats van de ‘’levensloopregeling’’. Banken verlenen bij hypothecaire leningen een speciale ‘’life style-korting’’ voor gezonde mensen zonder medisch verleden, een slimme manier om de mensen met een medisch verleden meer te laten betalen, verpakt als korting voor de rest. Managementtermen zijn al helemaal vaag en onverkwikkelijk. Zo wordt ‘’verantwoordelijkheid’’ tegenwoordig vaak ‘’ownership’’ (van een ‘’file’’ of ‘’task’’) genoemd. En zelfs hele bedrijfsnamen zijn semi-Engels, zoals Pro-Rail dat beter Anti-Reizigers had kunnen worden genoemd. Dan hebben we ook nog TNT, een Australische groep waarvan niemand weet waar de afkorting voor staat. Toch zeggen we massaal Tie-en-Tie op zijn Engels in plaats van Tee-en-Tee, omdat dat spannender klinkt.
Het enige wapen dat nog helpt om de sprekers van Neder-Engels te ontmaskeren is om te vragen of ze eens een gesprek geheel in het Engels willen voeren over een willekeurig onderwerp. Dan komt al snel de Nederlandse aap uit de Engelse mouw. Een goede manier om managers te ontmaskeren is om te vragen wat ze nou precies bedoelen en of ze in gewone taal kunnen samenvatten wat ze in hun moderne Lineair-C verkondigen. Na enig gestotter komt er dan meestal uit dat ze het zelf ook niet weten. Nietszeggendheid der nietszeggendheden.
TNT… ik heb het eindelijk dan maar eens opgezocht: Thomas Nationwide Transport… dat is het…
En over die steeds verdergaande versimpeling; daarmaa gaan we de richting van het Afrikaans uit, die hetzelfde heeft doorgemaakt. Daar ook door gebrek aan onderwijs, gebrek aan goede voorbeelden en omdat de taal (ook daar) werd versimpeld door – en in de contacten met niet van oorsprong Nederlandstaligen, zoals Bosjemannen en slaven. Niet veel andere situatie dan bij ons nu in de steden. Ik signaleer dus de volgende oorzaken: 1) verminderd onderwijs 2) gebrek aan goede en gezaghebbende voorbeeldsprekers 3) contacten met – en groeiende invloed van allochtonen.