Dresden 1945: 95% verwoest..eigen schuld, dikke bult?
Harry Mulisch is overleden en wordt nu al enkele weken bejubeld om zijn werk. Vooral zijn magnum opus De Ontdekking van de Hemel wordt aangehaald, of de bestseller De Aanslag. Soms is er ook kritiek te horen, bijvoorbeeld vanwege zijn beweerdelijke ijdelheid en gebrek aan zelfreflectie. Mulisch zei herhaaldelijk dat hij zelf de Tweede Wereldoorlog was. In zekere zin was dit een ”self fulfiling prophecy” want voor de generaties die de oorlog niet hebben meegemaakt is de Aanslag ook het boek over de oorlog geworden.
Mulisch bleef ondanks het feit dat hij naarmate de jaren verstreken steeds verder van linkse intellectuele kringen kwam af te staan, een bewonderaar van het Cuba van Fidel Castro. Hij werd daarop terecht bekritiseerd. Bart Jan Spruyt noemde deze ambivalente houding van Mulisch in zijn column in Elsevier een symbool van het feit dat de linkse culturele elite gaandeweg de weg kwijt is geraakt. Wellicht schuilt daarin enige waarheid. Overigens lijkt mij het niet ondenkbeeldig dat Mulisch het Cuba van Castro vooral bewonderde vanuit het beeld van de heldhaftige guerillero dat Castro opriep. Mij is althans nooit gebleken dat deze bewondering voorsproot uit zijn eigen socialistische denkbeelden.
Hoe vals de romantiek van de Latijnsamerikaanse vrijheidsstrijders ook is, nog altijd vallen velen voor deze moderne mix van het Eurocentristische ideaabeeld van de ”nobele wilde” en verkapt neokolonalisme, met een vleugje Robin Hood. De televisiebeelden van het Nederlandse narco-meisje Tanja Nijmeijer tonen aan dat dit valse beeld nog niets aan aantrekkingskracht heeft verloren onder hoogopgeleide ‘verlichte’ Europeanen.
Mulisch was geen bitter mens en heeft Nederland nooit de rug toegekeerd zoals W.F. Hermans. Dat hoefde ook niet omdat Mulisch zich aan de linkerkant van het spectrum bevond, althans hij in zekere zin altijd a-politiek is gebleven. Zijn grootste verdienste – in mijn ogen – is echter niet zozeer de enigszins populair-wetenschappelijke filosofie van De Ontdekking van de Hemel, maar het feit dat hij al in 1959, slechts vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog oog had voor het slachtofferschap van het Duitse volk.
In zijn roman Het Stenen Bruidsbed beschrijft hij namelijk de noodlottige terugkeer van de voormalige bommenwerperpiloot Norman Corinth naar Dresden tijdens de DDR in 1959, veertien jaar nadat hij zelf had deelgenomen aan het grootschalige allesverzengende bombardement van deze stad.
Mulisch heeft in deze roman een goed beeld geschetst van het kwaad in al zijn vormen en de zinloosheid van alle oorlogen. En dat al in 1959, toen niemand oog had voor de slachtoffers aan Duitse zijde. Mulisch stijgt daarmee met kop en schouder uit boven alle andere schrijvers in Nederland die de Tweede Wereldoorlog te pas en te onpas als moreel referentiekader gebruiken.
Mulisch zag al vroeg in dat de slachtoffers niet alleen aan de ”goede” kant zijn gevallen maar ook binnen het Duitse volk. Mede daarom was Mulisch ook een gevierd schrijver in Duitsland. Mulisch had al in 1959 al door wat vele Nederlandse moraalridders anno 2010 nog steeds niet doorhebben: het kwaad doet zich in allerlei vormen voor, links en rechts, zwart en wit. Terwijl de ontwikkelingen gaande zijn, is het oordeel van ‘fout’ en ‘goed’ nog niet geveld: dat doen latere generaties wel voor ons.
Het Stenend Bruidsbed is bijna de literaire evenknie van de ‘Banaliteit van het Kwaad’ van filosofe Hannah Arend, welke term zij in het leven riep naar aanleiding van het proces tegen Eichmann: de grote beul bleek ook maar een gewoon mens te zijn, in de rechtzaal niet te onderscheiden van iedere willekeurige andere ambtenaar. Niet toevallig was Harry Mulisch ook aanwezig bij het proces tegen Eichmann. Het kwaad zit in ons allen, en iedereen schaart zichzelf onder de Goeden. Juist de misdadigers zelf vinden altijd een rechtvaardiging voor hun gedrag.
Mulisch en Hannah Arend waren beiden zowel (althans deels) Duits, maar ook Joods. Beiden worstelden levenslang met die twee na ’45 als water en olie gescheiden identiteiten, een innerlijk conflict dat voor de Tweede Oorlog slechts sluimerend had bestaan. Voor de oorlog was er schijnbaar geen tegenstelling tussen die twee aspecten. Het was mogelijk om zowel Joods als Duits te zijn, en ook nog eens niet-gelovig. De oorlog betekende een definitieve waterscheiding tussen die aspecten. Maar niet bij Mulisch, die deze elementen krampachtig bleef verenigen en dus zo inderdaad binnen Nederland de oorlog zelf kon worden, net als bijvoorbeeld anderen die aan die beide identiteiten bleven vasthouden zoals in Frankrijk Simone Weil.
Mulisch was net als Arendt en Simone Weil agnost en ging als schrijver op zoek naar die verbroken eenheid van die vooroorlogse Europese identiteit, en het is paradoxaal genoeg zo dat agnosten veelal religieuzer daarin te werk gaan dan rechtgeaarde gelovigen omdat zij tenminste erkennen dat er een mysterie boven ons zweeft dat niet valt te verklaren, zonder zich beschermd te wanen binnen de comfortabele muren van de kerk met kaarsen, orde en Bijbelteksten die als zekerheden worden uitgestrooid boven een groep mensen. In de kilte en eenzaamheid van de agnost kwam zo Weil tot Attente de Dieu (Wachten op God) en Mulisch tot De Ontdekking van de Hemel.
Pogingen om in een enkel boek het mysterie van het kwaad en de ondergang van de Europese beschaving tijdens de Tweede Wereldoorlog te verklaren lopen meestal op niets uit. Het siert Mulisch dat hij juist geen valse bescheidenheid voorwendde in zijn pogingen om het geheim toch te ontfutselen. Hij rustte niet voordat hij dit mysterie had ontrafeld, een onmogelijk project maar daardoor was hij misschien idealistischer dan menig socialist.
Terugkijkend op de Europese twintigste eeuw noemde de beroemde Engelse essayist William Dalrymple deze periode de ‘long withdrawing roar’ van Empire, van het Westen. Er zijn maar weinig Nederlandse schrijvers geweest die middenin die periode al deze ontwikkeling zagen aankomen. Mulisch zag al in 1959 in dat het oorlogsgeweld tot vernietiging van het Europese beschavingsideaal zelf had geleid. Dat is uitzonderlijk knap. Daardoor heeft uiteindelijk Het Stenen Bruidsbed mijns inziens oneindig veel meer zeggingskracht dan De Ontdekking van de Hemel. Alleen jammer dat Mulisch tot aan zijn laatste dagen niet inzag dat ook Fidel Castro evenzeer hetzelfde kwaad vertegenwoordigde. Maar ook iedere grote geest kent zijn beperkingen, ingegeven door de tijd waarin hij opgroeit, zijn eigen jeugd, ervaringen en preoccupaties. Misschien was Castro als zoon van een Spanjaard wel meer een moderne Don Quijote dan een Cubaanse ’caballero’ , meer dan men wil erkennen. Maar dat is weer een ander onderwerp.