De 18e eeuwse Schotse moraalfilosoof Adam Smith (1723-1790) wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de economische theorie en de geestelijke vader van het economisch liberalisme. Zijn magnum opus ’the Wealth of Nations” uit 1776- het jaar waarin de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring werd uitgeroepen- is zo geworden tot een soort Bijbel van het liberalisme, die politici als Margaret Thatcher en Ronald Reagan heeft geinspireerd tot verregaande economische liberalisering in de jaren ’80.
Heilige boeken worden vaak aangehaald maar zelden echt gelezen van A tot Z. En dat geldt niet alleen vor de Bijbel of de Koran, maar ook voor ”the Wealth of Nations”. Economische leerboeken vermelden steevast dat Adam Smith bij uitstek de voorstander was van ”laissez-faire, laissez passer”, waarbij de overheid terughoudendheid betracht en vooral de marktwerking zijn gang laat gaan, welke op haar beurt dan weer leidt tot een zo groot mogelijke rijkdom. Wie ‘the Wealth of Nations” leest, vindt echter nergens de woorden ‘laisser-faire’ terug, noch treft de lezer daarin ook maar enige vorm van liberaal dogmatisme aan. Smith erkent dat marktvrijheid tot excessen kan leiden, en is zich ervan bewust dat regelgeving noodzakelijk is om die mogelijke marktexcessen te voorkomen. Wel benadrukt hij het feit dat een zo efficient mogelijke verdeling van arbeid en productiemiddelen uiteindelijk de grootste factor is die kan bijdragen tot vergroting van de rijkdom en dat deze efficiente arbeidsverdeling gebaat is bij zo weinig mogelijk economische beperkingen. Smith zette zich daarmee bewust af van het tot in de 18e eeuw in zwang zijnde mercantilisme, dat uitging van het vormen van monopolies ter verzwakking van de concurrentie, zoals bijvoorbeeld de handelspraktijken van de VOC in de Oost.
Met zijn ”Wealth of Nations” en de nadruk op de factor arbeid was Smith niet alleen de geestelijk vader van het liberalisme, maar vormde zijn werk ook een directe inspiratiebron voor de Bijbel van het communisme, namelijk ”Das Kapital” van Marx en Engels.
Kritiek niet terecht
Degenen die Adam Smith dus graag aanhalen om kritiek te leveren op het neoliberalistische denken ten tijde van crisis, zouden er goed aan doen de de boeken van Smith goed te lezen en daarvan te leren. Hun anachronistische kritiek op het gedachtengoed van Smith doet geen recht aan de man zelf.
Ook de negatieve houding vanuit de moslimwereld ten aanzien van Smiths theorieen – om daarmee al dan niet indirect het westerse liberalisme te kunnen bekritiseren- is niet gerechtvaardigd. Smith was behoorde nog tot het in zijn tijd al uitstervende ras van de ‘homo universalis’ en had als denker een grote bewondering voor de bijdragen van de islamitische beschaving aan de wereld. Zo schreef hij in een van zijn andere werken, ”The History of Astronomy”:
The ruin of the empire of the Romans, and, along with it, the subversion of all law and order, which happened a few centuries afterwards, produced the entire neglect of that study of the connecting principles of nature, to which leisure and security can alone give occasion.36 After the fall of those great conquerors and civilizers of mankind, the empire of the Califfs seems to have been the first state under which the world enjoyed that degree of tranquillity which the cultivation of the sciences requires. It was under the protection of those generous and magnificent princes, that the ancient philosophy and astronomy of the Greeks were restored and established in the East; that tranquillity, which their mild,37 just, and religious government diffused over their vast empire, revived the curiosity of mankind, to inquire into the connecting principles of nature. The fame of the Greek and Roman learning, which was then recent in the memories of men, made them desire to know, concerning these abstruse subjects, what were the doctrines of the so much renowned sages of those two nations.
They translated, therefore, into the Arabian language, and studied, with great eagerness, the works of many Greek philosophers, particularly of Aristotle, Ptolemy, Hippocrates, and Galen.38 The superiority which they easily discovered in them, above the rude essays which their own nation39 had yet had time to produce, and which were such, we may suppose, as arise every where in the first infancy of science, necessarily determined them to embrace their systems, particularly that of Astronomy: neither were they ever afterwards able to throw off their authority. For, though the munificence of the Abassides, the second race of the Califfs, is said to have supplied the Arabian astronomers with larger and better instruments, than any that were known to Ptolemy and Hipparchus, the study of the sciences seems, in that mighty empire, to have been either of too short, or too interrupted a continuance, to allow them to make any considerable correction in the doctrines of those old mathematicians. The imaginations of mankind had not yet got time to grow so familiar with the ancient systems, as to regard them without some degree of that astonishment which their grandeur and novelty excited; a novelty of a peculiar kind, which had at once the grace of what was new, and the authority of what was ancient. They were still, therefore, too much enslaved to those systems, to dare to depart from them, when those confusions which shook, and at last overturned the peaceful throne of the Califfs, banished the study of the sciences from that empire. They had, however, before this, made some considerable improvements: they had measured the obliquity of the Ecliptic, with more accuracy than had been done before. The tables of Ptolemy had, by the length of time, and by the inaccuracy of the observations upon which they were founded, become altogether wide of what was the real situation of the heavenly bodies, as he himself indeed had foretold they would do. It became necessary, therefore, to form new ones, which was accordingly executed by the orders of the Califf Almamon,40 under whom, too, was made the first mensuration of the Earth that we know of, after the commencement of the Christian Aera, by two Arabian astronomers, who, in the plain of Sennaar,41 measured two degrees of its circumference.
Smith en slavernij
Hoewel uit het bovenstaande citaat blijkt hoezeer Smith bewondering had voor de Arabische wetenschap, geeft hij ook een reden voor de stagnatie hiervan, in zijn woorden waren de Arabieren teveel een slaaf geworden van de oude wijsheden van de Grieken om er later van af te kunnen wijken (”They were still, therefore, too much enslaved to those systems, to dare to depart from them, when those confusions which shook, and at last overturned the peaceful throne of the Califfs, banished the study of the sciences from that empire’). En juist het durven afwijken van oude zekerheden is hetgeen wat de geest van de Verlichting en de kracht van Smith kenmerkt. Smith hield niet van slavernij, in letterlijke en figuurlijke zin. Hij wees op morele en economische gronden de slavernij af, en voorzag al in de 18e eeuw dat de op dat moment vele malen winstgevender Westindische eilanden uiteindelijk zouden worden ingehaald door de Noordamerikaanse kolonien aangezien deze (althans voor een groot deel) niet op slavernij waren gebaseerd. Hij vond slavernij voorts niet efficient omdat een slaaf nooit zo hard zou werken als een arbeider bij gebrek aan enig vooruitzicht op voordeel. Wellicht heeft de Amerikaanse Burgeroorlog en de afschaffing van de slavernij ook wel te maken met het feit dat het Amerikaanse Zuiden niet enkel in economisch opzicht teveel afhankelijk was geworden van de slavernij, maar ook niet in staat was om zelf op eigen kracht die noodzakelijke afschaffing tot stand te brengen. Zo beschouwd was het Amerikaanse zuiden dus wellicht ook in figuurlijke zin verslaafd aan een in de 19e eeuw inefficient geworden economisch stelsel. En wellicht moeten wij daarom ook de ethische kritiek uit het Amerikaanse Noorden op de slavernij enigszins relativeren, nu deze kritiek ook deels werd gedragen door veranderde economische omstandigheden, die altijd aan een verandering in de tijdsgeest voorafgaan in plaats van vice versa. Hoe cynisch dit ook mag klinken, het geeft tegelijkertijd hoop dat zodra de economische basis verandert, de geestelijke ontwikkeling zal volgen. Ook dit beschrijft Smith in zijn ”Wealth of Nations”. En wellicht ligt in de voormelde redenering ook de kern van zowel het achterblijven van de islamitische wereld als de achterliggende redenen voor de Amerikaanse invallen in zowel Irak als Afghanistan.
Smith en de Islam
Niet alleen het westen maar ook islamitische wereld zal er beter aan doen de kanttekeningen van Smith uit de 18e eeuw serieus te nemen en -meer dan twee eeuwen na de dood van Smith- in te zien dat er lef nodig is om het juk van de geestelijke slavernij af te werpen. Daar is ook volgens het gedachtengoed van Smith dus actief handelen voor nodig. Daar zit geen druppel ”laisser-faire” bij. Schotland was aan het begin van de 18e eeuw definitief onder Engelse hegemonie gekomen en tijdens het leven van Smith veranderd in een agrarische samenleving tot een industriele samenleving. Smith registreerde deze veranderingen in zijn eigen land en deze vormden de basis van zijn economische theorie. De profeet van het liberalisme wilde als een echte Schotse vrijdenker een zo groot mogelijke vrijheid voor iedereen, ongeacht waar ter wereld deze zich bevinden. Dat is de echte boodschap van Smith, ook na meer dan twee eeuwen tijd.
(Dit is het eerste deel van een vijfdelige serie op dit blog over ”oude” filosofen en hun invloed op de moderne tijd. Daarbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de oorspronkelijke teksten)
Bron: Adam Smith, An Inquiry into the Wealth of Nations, Oxford Classics, 2008.