Romeinse lessen voor de Euro (deel 2)
Afbeelding: een solidus-goudstuk ten tijde van Keizer Julianus Apostata (361-363) ofwel ”de Afvallige”, die door middel van hervormingen de schadelijke economische invloeden van zijn christelijke voorgangers trachtte te keren, maar voortijdig omkwam. Later zou hij als een slechte Keizer te boek komen te staan, louter vanwege het feit dat hij het Christendom niet als staatsgodsdienst erkende. *) Zijn afkeer van het Christendom kwam voort uit zijn stoicijnse filosofie waarin de menselijke geest centraal stond in plaats van een goddelijke wil en zijn bewondering voor de eveneens stoicijnse filosoof-Keizer Marcus Aurelius. In later eeuwen en ook heden ten dage wordt zijn beleid om het Christendom zijn bijzondere status te ontnemen veelal gezien als een product van karakterzwakte of geestelijke dwaling.
De geleidelijke instorting van het Romeinse muntstelsel
Niet alleen werd het westelijke deel van het Romeinse Rijk bedreigd door in frequentie toenemende Germaanse invallen, ook had het Rijk sedert de 3e eeuw van onze jaartelling te kampen met toenemende geldontwaarding. Maar laat ik niet een te negatief beeld schetsen, want de door Keizer Augustus ontwikkelde munt, de denarius, functioneerde vanaf zijn ontstaan in het begin van de 1e eeuw eeuwenlang uitstekend. Ook door regelmatige hervormingen, zoals door Keizer Trajanus die slechte munten uit de roulatie haalde ter voorkoming van inflatie. De denarius (vanwaar de ‘dinar’) ondervond concurrentie in het oostelijke deel van het Rijk, waar de door Alexander de Grote ingevoerde zilveren drachme al eeuwenlang in omloop was, en die zelfs het Rijk zou overleven tijdens de Byzantijnse tijd en in de latere Arabische gebieden zou voortleven in de vorm van de Arabische dirham (welk woord is afgeleid van het Griekse drachme). Het zou tot ongeveer het jaar 300 duren voordat de drachme in het oosten plaats maakte voor de denarius.
Een belangrijk element van het Romeinse muntwezen was de zogenaamde ‘dubbele standaard’. Dit hield in dat de officiele ruilwaarde tussen goud en zilver werd vastgelegd op 1 op 25. Gedurende de eerste eeuwen na introductie van de denarii werd deze vaste ruilverhouding gehandhaafd. Er ontstonden problemen door de stijging van de zilverprijs. Door geleidelijke vermindering van het zilvergehalte van de munt kon de dubbele standaard gedurende eeuwen gehandhaafd blijven. Een bijkomend probleem was echter wel dat de nieuwere munten minder geliefd waren dan oudere munten. Tijdens de regering van Keizer Septimius Severus – die regeerde in de laat 2e eeuw na Christus: de periode dat de Germaanse invallen sterk toenamen en de kosten van het leger sterk stegen – ontstonden pas echte problemen. Septimius Severus liet om de enorme kosten van het leger te kunnen blijven betalen het zilvergehalte drastisch verlagen. In feite was dit hetzelfde principe als het tegenwoordige bijdrukken van bankbiljetten. Dat dit tot grote inflatie leidde, zal niet verbazen. Aan het begin van de 4e eeuw trachtte de hermormingsgezinde Keizer Diocletianus de steeds verder oplopende inflatie een halt toe te roepen door de introductie van een nieuwe munteenheid, de solidus.
De solidus kwam echter te laat. Het vertrouwen in het Romeinse geldstelsel was aan het begin van de 4e eeuw al geheel verdwenen. Het westen van het Rijk werd geplaagd door invallen van Germaanse stammen (zie deel 1 van dit tweeluik) en inmiddels was de economie weer geheel terug gaan vallen op ruilhandel. In het oostelijke deel van het Rijk overleefde de Griekse drachme zowel de denarius als de solidus.
Religieuze spanningen
Als een derde belangrijke oorzaak voor het ineenstorten van de economie van het Romeinse Rijk kan het Christendom worden aangewezen. Nu is deze theorie in het verleden minder graag aanvaard dan andere. Toch speelde het christendom een belangrijke rol in het verstarren van de economie, tenminste vanaf het moment dat Keizer Constantijn aan het begin van de 4e eeuw het christelijke geloof tot staatsgodsdienst maakte. Nu de economie in het westelijke deel van het Rijk al bijna geheel was teruggevallen op ruilhandel, waren de inkomsten van het dure Hof eveneens verminderd. De kosten van de bouw van een nieuwe geheel aan Keizer Constantijn gewijde nieuwe megalomane hoofdstad Constantinopel rezen de pan uit. Tot overmaat van ramp legden Constantijn en zijn navolgers grote belastingen op die echter moeilijk konden worden geind vanwege het praktisch verdwijnen van het muntstelsel. Daardoor werden ambten en beroepen op plaatselijk niveau erfelijk verklaard: zo werden de burgers aan de grond ”gebonden”. Het bekleden van ambten op lokaal niveau binnen de Romeinse steden, die al zwaar hadden te lijden onder de verslechterende economische omstandigheden, werd zo in korte tijd van een eer tot een erfelijke last. De enige wijze om deze belastingen te kunnen ontwijken was om toe te treden tot de geestelijkheid. Er onstond zo binnen enkele decennia een grote groep geestelijken die geheel was vrijgesteld van belastingen. Dit zette kwaad bloed bij de tot in de 4e eeuw behoorlijke minderheid (van naar schatting 40-50%) niet-christelijke inwoners van het Rijk.
De laatste Keizer van enig belang in het westelijke deel van het Rijk, Julianus, later genoemd ”Apostata” ofwel de Afvallige, trachtte het ontwikkelen van een christelijke geestelijke superklasse te keren door het afschaffen van het christendom als staatsgodsdienst. Hij wilde eerherstel van de oude Griekse goden. De oude tempels van de oude goden werden in ere hersteld en de superkaste van christelijke geestelijken werd gedwongen om belasting te betalen. Julianus, die slechts kort regeerde (van 361-363) had een grondige hekel aan de christenen nu hij als verre verwant van Keizer Constantijn was ontsnapt aan diens moordzuchtige neigingen. Maar ook vond hij dat geen enkele godsdienst of cultus de status van staatsgodsdienst mocht krijgen. Hij was een groot bewonderaar van Griekse filosofie en rekende af met de cultuur van corruptie in het Rijk. Hij was een bescheiden natuur en in contrast met de gangbare uitbundige hofcultuur las hij liever filosofische tractaten in zijn studeerkamer. Talloze geschriften zijn van hem overgeleverd, waaronder een tractaat over de Joods-christelijke godsdienst, die hij overigens niet wilde verbieden, maar wel de invloed daarvan wilde verminderen. Voor de liefhebbers een citaat (in het Engels) uit zijn filosofische kritiek op het verhaal van Adam en Eva en de Boom van goed en kwaad. Het mag blasfemie zijn voor Christenen, Joden en Moslims, en wellicht zal mij hierom ook een fatwa of verbanning treffen maar toch wilde ik het u niet onthouden:
”Is it not also excessively absurd, that God should forbid men fashioned by himself the knowledge of good and evil? For what can be more foolish than one who is not able to know what is good and what is depraved? (…) But, as the summit of all, (the Christian) God forbade man to taste of wisdom; than which nothing is more honourable to man. For that the knowledge of good and evil is the proper work of wisdom, is evident even to the stupid.” (http://www.prometheustrust.co.uk/html/against_the_christians.html)
Beroemd is geworden het verhaal dat hij op een dag zo eenvoudig gekleed de Senaatszaal betrad dat de senatoren hem er met nauwelijks verhulde spot op wezen dat het Keizerlijke ambt ook de verplichting zich als een Keizer te kleden met zich meebracht. Voor het Rijk als geheel was hij echter een verademing. Na zijn plotselinge dood tijdens een campagne tegen de Sassanidische Perzen verrees de christelijke superkaste echter al snel en werden in groten getale de kruizen – de tot religieus symbool verheven martelwerktuigen als tekenen van een ”hogere beschaving”- weer op de kerken geplaatst. Het christendom had definitief een positie verworven, evenals de geestelijkheid. De verarmde vroegere vrije burgers werden horigen of pachters in dienst van de geestelijkheid en de zich langzaam ontwikkelende militaire kaste, die zou uitgroeien tot de latere Europese adel. De rijkdom van het Romeinse Rijk leefde voort in het Oosten, waar de drachme nog lange tijd heerste en als dirham zelfs in Arabische streken werd gebruikt.
In het westen brak een nieuwe periode in de geschiedenis aan: De Middeleeuwen. De klassieke beschaving had definitief plaatsgemaakt voor een opeenvolging van monotheistische godsdiensten die allemaal exclusieve en universele waarheden claimen tot het einde ter tijden. De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaar. En Julianus had verloren van de christenen, en met hem doofde voorgoed het laatste licht van de Hellenistische cultuur. De stoicijnse ratio moest wijken voor Christelijk dogma. In later eeuwen incorporeerden Christelijke filosofen het Helleense gedachtengoed via de achterdeur in de Christelijke leer. Zo werd de Romeinse dichter Vergilius bijvoorbeeld in later eeuwen opeens gezien als een ‘pre-christen’: een nobele ziel die pech had in de verkeerde tijd – namelijk zonder te zijn verlicht door het Christendom – te zijn geboren. Zo werd het heidendom toch weer een beetje chic.
*) afbeelding is eigendom van GNU project. http://en.wikipedia.org/wiki/GNU_Free_Documentation_License
Recent Comments