Philippus Lodovicus Brion (1782-1821)
De Nederlandse Antillen houden weldra op te bestaan. Weinigen zullen daarom treuren, vooral niet de Antillianen zelf. De bewoners van de Nederlands-Caribische eilanden zullen zich nu vooral kunnen richten op het eigen eilandsbestuur. Het koninkrijksland de Nederlandse Antillen als semi-zelfstandige staat was eigenlijk altijd al een vreemde postkoloniale constructie.
De band tussen Nederland en de Caribische rijksdelen is altijd in de overzeese delen als hechter ervaren dan hier in Nederland. Dit is overigens een bekend verschijnsel in de immer gecompliceerde relatie tussen moederland en kolonie. Aan gene zijde van de oceaan bijvoorbeeld wordt Nederland gezien als een belangrijk en vooral een goed geolied land. Aan deze zijde van de oceaan wordt Curacao gezien als een slecht georganiseerd en corrupt eiland waar alleen maar ellende vandaan komt.
In de lange koloniale geschiedenis van de Nederlandse eilanden in de Caribische zee, die begon in de eerste helft van de 17e eeuw, hebben gebeurtenissen op die eilanden weinig weerklank gevonden in het moederland. Dit in tegenstelling tot de ontwikkelingen in Nederlands-Indie. We kennen allemaal Multatuli en Max Havelaar, we eten rijsttafel en kennen termen als tempoe doeloe en Jappenkampen.
Hoewel het Indische verleden langzamerhand is verdwenen in de collectieve beleving, zijn de mooie maar ook de minder fraaie kanten van Nederlands-Indie ons nog steeds goed bekend. Een goed voorbeeld van de Nederlandse focus op de ontwikkelingen in het oosten is de bekendheid van schrijvers uit de oost, voorop Multatuli.
Nu was Eduard Douwes Dekker zeker een groot schrijver en alle lof voor zijn pogingen om wantoestanden in Nederlands-Indie te doen keren is terecht. Max Havelaar-koffie is zelfs internationaal bekend. Wat echter niet vergeten dient te worden is dat Multatuli niet het koloniaal systeem in het algemeen of het cultuurstelsel in het bijzonder wilde aanklagen: zijn kritiek op de behandeling van de Javaanse inlander had vooral te maken met het feit dat de bestuurspraktijk in Indie afweek van de theoretische fundering van hetzelfde bestuur.
Geen enkele Nederlander heeft zich in de 19e eeuw daadwerkelijk ingespannen om alle volkeren van de Indonesische archipel, en dus niet slechts de Javaan, maar ook de Sumatraan of de Molukker te bevrijden. De geestelijke verheffing van de inlander door middel van de na het verschijnen van de Max Havelaar geintroduceerde ethische politiek had niet tot doel de onafhankelijkheid van de inlandse bevolking te bewerkstelligen.
Nu pastte dat ook niet in de tijdsgeest van de 19e eeuw waarin Europees kolonialisme als een vanzelfsprekend gegeven werd beschouwd. Toch klopt het laatste niet helemaal. Juist Curacao biedt het bewijs dat in de overzeese gebiedsdelen wel degelijk vrijheidsgevoelens leefden. En wel in de persoon van wellicht de grootste Curacaoenaar aller tijden, Philippus Lodovicus Brion (ook wel op zijn Spaans ‘Pedro Luis Brion’ genoemd). Deze Curacaose grootgrondbezitter, avonturier en zakenman, geboren in 1782, maakte zich al op jonge leeftijd verdienstelijk in de verdediging van de Bataafse Republiek.
Tijdens zijn veelbewogen leven onderscheidde Brion zich echter voornamelijk door zijn bijdrage in de Zuidamerikaanse onafhankelijkheidsstrijd waarin hij zij aan zij met Simon Bolivar streed. Later raakten de beide vrijheidsstrijders gebrouilleerd. Brion keerde in 1821 terug van het Zuidamerikaanse vasteland dat zich inmiddels min of meer had losgeworsteld van het Spaanse juk naar zijn geboorte-eiland Curacao en overleed vlak na aankomst.
Zijn gehele vermogen werd bij wijze van testament aangewend ten dienste van de voorzetting van de vrijheidsstrijd tegen de Spanjaarden. Van een dergelijke onbaatzuchtigheid kunnen huidige politieke “leiders” zoals Bos, Balkenende en Zalm nog wat leren. In 1829, acht jaar na zijn overlijden zou het noordelijke deel van Zuid Amerika, Groot-Colombia geheten, onafhankelijk worden onder leiding van Simon Bolivar.
Naaar zijn heldendom had Brion ook zijn duistere kant, die duidelijk werd in zijn optreden tegen zijn medestrijder en mede-Curacaoenaar Manuel Carlos Piar (1774-1817), die samen met hem had gevochten voor de vrijheid van het Zuidamerikaanse continent. Brion was namelijk een criollo, een blanke die was geboren in de koloniale streken en aldaar de elite vormde, en Piar was een mulat. Een grote sociale kloof scheidde de beide mannnen die dezelfde zaak dienden.
Het streven van Piar naar een gelijke behandeling van de mulatten leidde ertoe dat hij al tijdens de vrijheidsstrijd een gevaar begon te vormen voor de criollo-elite waartoe zowel Bolivar als Brion behoorde. Veel criollos waren erop uit om de plek van de Spanjaarden in te nemen en het op raciale gronden gebouwde sociale pyramide-systeem in stand te houden voor eigen gewin. Piar werd daarom in 1817 voor het schavot gebracht op instigatie van Bolivar. Brion trad op als voorzitter van de krijgsraad die Piar ter dood veroordeelde. Al was Piar een mede-Curacaoenaar, dit kon hem niet meer baten. Bolivar noemde later deze episode een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van de Zuidamerikaanse revolutie. Zo biedt het kleine Curacao door middel van de levensverhalen van deze twee bijzondere mannen eigenlijk bij uitstek het verhaal van Latijns Amerika zelf en, in extensie, de derde wereld als geheel. De hoop, de vechtlust en de hypocrisie van ras, stand en machtsmisbruik van een heel continent in een notedop. Terwijl in dezelfde periode in de Oost een opportunistisch bestuurder als Daendels op Java de beroemde Postweg aanlegde, vochten deze twee Antillianen met al hun gebreken voor de bevrijding van een werelddeel en stelden hun gehele leven in dienst van dit nobele streven. Toch zijn beide Antilliaanse Nederlanders in de vergetelheid geraakt. Wellicht ook omdat zij geen schrijvers waren. Brion moet het doen met een plein in Willemstad dat naar hem is vernoemd en Piar geniet alleen in Venezuela nog enige bekendheid.
En zo kreef de Oost weer de meeste aandacht en kon Eduard Douwes Dekker, in wezen een gefrustreerde bestuursambtenaar uitgroeien tot een icoon van antikolonialisme. De West was misschien al in Douwes Dekkers tijd te frivool om daar eer te kunnen behalen en heeft ambitieuze Nederlandse bestuursambtenaren ook nooit aangesproken. Voor de mensonterende kanten van de slavernij hadden de verder zo godsvrezende Nederlanders al helemaal een blinde vlek. Revolutionair waren de Nederlanders al helemaal niet ingesteld. Het waren de dagen van Jan Salie. Terwijl in 1848 in geheel West Europa de generatie van Douwes Dekker (die was geboren in 1820) een schokgolf teweeg bracht en revoluties ontketende, beklom Douwes Dekker de rangen van het koloniale bestuursapparaat. De generatie die was geboren in de jaren 1820 was teleurgesteld door het verkwanselen van de idealen van de Franse revolutie in de eerste helft van de 19e eeuw. Maar het bleef in Nederland rustig. Douwes Dekker heeft in zijn typisch Nederlandse drammerige arrogantie van het gelijk nimmer blijk gegeven van enig revolutionair elan, hoewel hij gezien zijn geboortejaar wel tot de protestgeneratie van 1848 behoorde.
Douwes Dekker kreeg na het verschijnen van zijn Max Havelaar als poging tot eerherstel een betrekking aangeboden in de West, maar zag daar vanaf met woorden die veelzeggend zijn voor de neerbuigende wijze waarop er door bestuursambtenaren in de Oost werd gekeken naar functies in de West. Er viel daar niet veel eer te behalen blijkens de reactie van Douwes Dekker:
“In Oost-Indië kon ik nuttig wezen. Eene eervolle functie dáár, zou het principe kroonen dat ik heb voorgestaan. Maar eene plaatsing in de West, hoe winstgevend ook, zou de prijs wezen mijner stilzwijgendheid, de prijs alzoo van mijne eer.
Als de Utrechtse wouten Brion weten te vinden kun je niet zeggen dat-ie hier te lande geheel is vergeten http://www.localpoint.nl/crimereports/51205/ en naar de goede man is op Curacao ook nog een school vernoemd dus ik neem aan dat de oud-leerlingen daarvan hem ook wel kennen. U ziet dat ik hier nog af en toe kom. Au revoir maitre Bruns.